Saturday, December 17, 2016

Een ongewenst verlangen, Tom Pauka

Tom Pauka
Een ongewenst verlangen
IMG_1622.JPG
Samenvatting van Tynke Zeilstra.
Robert Bakker is een ongeveer veertigjarige ms-patient. MS betekent multiple sclerose, een ziekte die het zenuwstelsel aantast. Hij heeft deze ziekte al vijftien jaar, kan zich nog maar moeizaam bewegen en heeft een rolstoel tot zijn beschikking. Hij woont in een aangepast huis in een straat waar allemaal mensen met een medische indicatie wonen. Een wijkverpleegster komt hem een paar maal per week wassen en een vitamineprik geven. Dat deze wijkverpleegster, Jeanne de Jong, Robert niet onverschillig laat, blijkt al op de eerste bladzijden van het boek: Robert heeft geprobeerd van zijn rolstoel op de divan te komen, maar het is hem niet gelukt deze manoeuvre in z'n geheel te volvoeren. Op zijn buik liggend trekt hij dan de krant naar zich toe en legt zijn hoofd in zijn handen om zo een ontspannen indruk te maken. „Man op rustbed leest een krant." (blz. 6). Terwijl Jeanne hem wast, vertelt hij dat hij die morgen met een gefingeerd verhaal in een radio-uitzending te horen is geweest. Dit doet hij trouwens wel vaker: vanuit een positie van immobiliteit zijn omgeving in rep en roer brengen. Het eerste hoofdstuk eindigt met een vooruitwijzing: „Robert Bakker woonde al vijftien jaar in Tuindorp en had in zekere zin een redelijk vaste greep op wat er om hem heen gebeurde, behalve natuurlijk op de dingen die te groot waren om te omvatten en daartoe behoorde, naar hij vreesde, ook datgene waarop hij nu wachtte." (blz. 19).
Bij een volgend bezoek van Jeanne ontstaat er wat wrijving tussen hen vanwege een wat wrang grapje van Robert en drie dagen later komt Jeanne niet opdagen. In haar plaats verschijnt zuster Nollen „een formidabele tegenstander". (blz. 29). Jeanne blijkt een auto-ongeluk te hebben gehad. Robert, die zuster Nollen op z'n zachtst gezegd niet mag, zegt dat hij iedere morgen zelf onder de douche gaat. „Is er iets bijzonders tussen u en zuster De Jong?" „Ja," zei Robert, „ruzie." (blz. 31).
Robert gaat een dag op stap met zijn vriend Frans, bouwkundig tekenaar. Eerst vissen ze; Frans heeft voor Robert oliejas en laarzen gekocht, zodat hij voor het oog van de buitenwereld even niet invalide is. Robert spreekt er met Frans over dat hij bang is dat hij zijn urine op een gegeven moment niet meer zal kunnen ophouden. Deze plotselinge angst voor verergering van zijn ziekte is niet los te zien van zijn genegenheid voor Jeanne. De manier waarop beide mannen de rest van de dag doorbrengen, is tekenend voor de wijze waarop ze met de ziekte van Robert en de houding van de buitenwereld omgaan. „ ...een leuke storende mag-ik-er-even-langs-dames-rondrit door een warenhuis" (blz. 44) wordt gevolgd door een tocht met een bouwlift met rolstoel en al omhoog tegen een toren op. Ze halen herinneringen op aan andere stunts: met de rolstoel met een roltrap omhoog: afkeuring en woedende gezichten van de omstanders. Waarom worden mensen toch eigenlijk altijd kwaad als ze iemand in een rolstoel een beetje dartel zien doen? „Ik denk dat -ze jaloers zijn," zei Robert. (blz. 46). Ze hebben het ook over Jeanne. Robert vraagt zich af of hij iets wil. „Ik denk de laatste tijd wel 's," zei Robert. „dat mijn leven draaglijk is zolang ik niets wil. Alles onder handbereik en verder niets." ... „Als ik nu iets wil," zei Robert, „dan is het iets onmogelijks." (blz. 52).
Robert bezoekt Jeanne twee keer in het ziekenhuis, beide keren wordt hij door moeheid overvallen. Jeanne vertelt dat ze bang is dat het ongeluk blijvende gevolgen voor haar zal hebben; ze huilt. Robert ontmoet Ter Veer, de vriend van Jeanne, een al wat oudere, getrouwde man.
Robert is op bezoek bij Frans, zijn vrouw Lies en hun dochters Gé en Dé. Aan Lies vertelt hij over een door hem bedachte rolstoelendans, die twee maal uitgevoerd wordt, de eerste maai met, de tweede maal zonder mensen, waardoor de overbodigheid van de mensen (een man en een vrouw) benadrukt wordt. Lies concludeert dat hij verliefd is en diezelfde mening zijn haar dochters toegedaan, als Robert vertelt dat hij niet op vakantie gaat om iemand die in het ziekenhuis ligt te kunnen opzoeken tijdens de afwezigheid van haar vriend.
Hoofdstuk 6 beschrijft Roberts tocht per rolstoel naar het ziekenhuis (afstand 10 km). Een zekere roekeloosheid heeft zich van hem meester gemaakt; de tocht op zich is al een waagstuk voor iemand met zijn lichaamsconditie, maar bovendien blijkt uit de beschrijving van het gevecht" met de bus die hem geen ruimte wil geven, dat Robert zich door niets laat weerhouden om zijn doel te bereiken. Zijn poging strandt de eerste keer in een tunnel die alleen voor auto's bestemd is. Naar het politiebureau overgebracht, wordt hij aanvankelijk alleen gelaten met zijn (sombere) gedachten. Hij twijfelt aan de zin van zijn bestaan en zoekt de oorzaak van zijn wanhoop bij zijn verlangen. „ik ben belachelijk geworden, ik moet ophouden met verlangen." (blz. 112).
Robert bevindt zich weer in het ziekenhuis. (Blijkbaar heeft hij een tweede — geslaagde — poging ondernomen.) Als hij ziet dat Jeanne en Ter Veer elkaar omhelzen, vlucht hij naar de wc. Hij is onderweg doornat geregend en Jeanne weet te bewerkstelligen dat hij droge kleren krijgt. Robert is namelijk extra vatbaar voor infecties, omdat hij een medicijn gebruikt dat antistoffen in zijn lichaam afbreekt. Als hij terugkomt slaapt Jeanne. Robert begint nu zonder geluid tegen Jeanne te praten. Door op deze manier zijn gevoelens te uiten slaagt hij erin tot rust te komen. Later die middag vraagt Robert Jeanne of zij het prettig vindt als hij haar tijdens Ter Veers afwezigheid komt opzoeken en ze antwoordt bevestigend. Er is sprake van een toenemende vertrouwelijkheid tussen hen. Het lijkt aannemelijk dat Robert, nu Jeanne net als hij patiënt is, de verhouding verpleegster-patiënt die er gewoonlijk tussen hen bestaat, durft te doorbreken. Voor hij weggaat vraagt hij haar of ze je en jij tegen hem wil zeggen „het horen van zijn naam uit haar mond trof hem volkomen onverwacht als een mokerslag." (blz. 143) en zegt hij dat ze hem, als ze dat zou willen, kan bellen, ook 's nachts. Frans komt hem ophalen.
Beide heren besluiten weer een stunt uit te halen, die opnieuw getuigt van onvoorzichtigheid. In een café (alleen bereikbaar via een steil getimmerde trap van zes open traptreden) en later bij Robert thuis praten ze na. Robert wil Frans' oordeel over Jeanne weten. Frans weet duidelijk geen raad met de situatie, maar Robert zegt onomwonden waar het om gaat: „de heer in kwestie heeft haar niets te bieden, geen toekomst, geen kindje, niet eens, zoals bekend, een eenvoudige erectie." (blz, 162). Ondertussen wordt het wel duidelijk dat het niet goed met Robert gaat; hij heeft zich te veel ingespannen en waarschijnlijk kou gevat.
Robert ligt in bed, maar kan niet slapen: zijn hart bonst onregelmatig. Om half één belt Jeanne. De volgende morgen wil zuster Nullen hem in het ziekenhuis laten opnemen, omdat hij koorts heeft en een piepende ademhaling. Bewegingen die hij anders moeiteloos uitvoert, kosten hem nu veel inspanning. Robert wil echter niets van ziekenhuisopname weten: contact met Jeanne zal dan onmogelijk worden.
Als zuster Nollen komt met de ambulance is Robert er niet. Hij heeft zich verborgen in de meterkast. Later weet Robert met onnoemelijk veel moeite zijn bed te bereiken, met de telefoon. Hij is tevreden, want er is geen gelegenheid voorbijgegaan met Jeanne te spreken.
Als Jeanne belt kan Robert niet dan met de grootste moeite het telefoongesprek voeren. In dit laatste gesprek is hij openhartiger dan tevoren. Hij vertelt over fantasieën die hij als kind had: hij stelde zich voor dat hij met hoofd, armen en bovenlijf in een doos rondliep. Aan de voorkant zat een raampje (zie omslag van het boek) en binnenin alles wat hij nodig had. Ik wist zeker dat ik voor altijd gelukkig zou zijn als ik zo zou kunnen leven, met mijn hoofd in een doos en alles onder handbereik. „ ...Jaren geleden, ... zat ik in mijn kamer na te denken over mijn eigenaardige tevredenheid, en toen is het idee bij me opgekomen dat ik precies bereikt had wat ik als kind wou. En ook dat het werkelijk zo uitgepakt had. ...'t Gevoel dat ik alles had wat ik hebben wilde én onder handbereik." (blz. 207). Robert zegt dat hij nu ontevreden is en dat Jeanne daar de oorzaak van is. ,.ik wou je gewoon hebben eigenlijk." (blz. 208). Jeannes reacties zijn niet zo hoopvol voor Robert. Ze snapt hem niet, zegt ze. Robert maakt uiteindelijk een eind aan het gesprek door de stekker van het toestel los te trekken.
Als Robert wakker wordt zijn de dokter, zuster Nollen en Frans er. Ze denken dat Robert longontsteking heeft en dat zijn ziekte zal verergeren. De slotzin van het boek wordt door Robert uitgesproken tegen Frans: ,Beetje in de buurt zijn. Laten we zeggen niet verder dan op een armlengte, dat ik kan weten waar je zit als het donker wordt." (blz. 219) een zin die vrijwel zeker wijst op de naderende dood van Robert.

Ik vind dit een erg mooi boek.

Het is knap geschreven, en ik heb makkelijk mee kunnen leven met de hoofdpersoon. Bijzonder vind ik dat, hoewel Robert zich in een situatie bevindt behoorlijk wat verschillend aan die van mij, zijn verhaal toch heel herkenbaar was.
De MS speelt een belangrijke rol, maar is zeker niet het hoofdonderwerp, en het wordt niet vervelend. En al die bewegingen die de meesten van ons zo doen maar voor hem zo moeilijk zijn, worden zo beschreven dat ze toch spannend zijn.
Dit boek was een hele verademing na het lezen van De avonden: waar dat boek ontzettend negatief is is dit heel positief. Robert zegt in hoofdstuk 11 tegen Jeanne dat hij zich 'ontevreden' voelt, maar dat laat hij z'n denken niet dicteren. Roberts verhaal is opbouwend beschreven.
Veel van Roberts gedachtegangen zijn voor mij heel herkenbaar, vooral die tegenover Jeanne. Zijn situatie is, zoals ik al zei, anders dan de mijne, maar toch vindt er veel herkenning plaats. Ik weet niet zeker of dat gewoon komt doordat Robert toevallig dezelfde denkneigingen heeft als ik, of doordat het toch wel echt heel goed geschreven is. Ik neig naar het laatste, ook al is het eerste ook waar.
Dit boek is heel realistisch, heel echt. Dat vond ik eerst een beetje moeilijk, want dat betekent ook dat het geen happy-ending heeft. Het einde is open, en het laatste beschreven contact met Jeanne is niet fijn te noemen. Het laatste hoofdstuk eindigt met veel onzekerheid, maar een groot houvast: de vriendschap met Frans. Dat vind ik heel mooi. Het liefdesverhaal eindigt niet in een cliché 'we waren toch voor elkaar bedoeld' en Roberts fysieke staat is ten opzichte van het begin van het boek sterk achteruit gegaan, maar er is hoop.
Tijdens het lezen had ik verwacht dat het beter af zou lopen met Jeanne. Ik was niet verbaasd geweest als zij bleek hem ook leuk te vinden, hoewel ik hoopte dat dit niet het geval was, omdat dat in het echt ook niet altijd zo is.
De relatie met Frans leek eerst een zijspoor, maar bleek uiteindelijk toch essentieel in de plot van het boek. Deze vorm van liefde bood toch meer houvast.

Centraal in dit boek staat misschien dus niet MS of verliefdheid, maar vriendschap.

Saturday, October 22, 2016

De avonden, Gerard Reve

De avonden
Gerard Reve

Samenvatting van Wikipedia:
Op zondagmorgen 22 december 1946 ontwaakt Frits van Egters om half acht in een etagewoning aan de Amsterdamse Schilderskade, waar hij samen met zijn ouders woont. Hij heeft net een nare droom gehad over een man met een bolhoed die het huis binnenkwam en ineens in een doodskist lag, die eerst dagenlang bleef staan waarna er bij het begraven van alles misging. Nadat Frits eerst een kleine wandeling heeft gemaakt, ontbijt hij samen met zijn ouders en bekijkt zichzelf vervolgens naakt in een paar spiegels. Frits' oudere en getrouwde broer Joop komt even op bezoek om een eetafspraak af te zeggen. Frits wijst Joop op zijn hoofd, dat al begint te kalen. Na het avondeten bezoekt Frits een van zijn oude vrienden, Louis Spanjaard, die zich in tegenstelling tot Frits non-conformistisch gedraagt. Frits informeert naar Louis' zwakke gezondheid en de twee vertellen elkaar enkele even bizarre als lugubere verhalen. Weer thuisgekomen stelt Frits vast dat de dag zinloos voorbij is gegaan, nadat hij overdag verschillende malen op zijn horloge heeft gekeken. Die nacht heeft Frits alweer een nare droom, ditmaal over krijtwitte mensen met uitpuilende ogen en kreeftenscharen in plaats van armen.

Op maandag 23 december komt Frits om half vijf terug van zijn werk, vervuld van naargeestige gedachten. Na het eten bezoekt hij zijn broer Joop en diens vrouw Ina, waarna de drie naar een reünie gaan van het Berendsgymnasium dat Joop wel heeft afgemaakt en Frits niet. Frits voelt zich hierom "de mislukte", en tijdens de reünie houdt hij zich uit schaamte afzijdig tegenover zijn vroegere schoolgenoten. Weer thuisgekomen bekijkt Frits vol afkeer zijn oude schoolboeken. Hij valt daarna in slaap en droomt over een witte zwaan die het op zijn leven gemunt heeft, wat hem echter in zijn droom totaal onverschillig laat.

Op dinsdag 24 december koopt Frits 's middags in een goedkope fietsenwinkel een bord en beker van aluminium voor Hansje, het kind van zijn vriend Jaap Elderere en diens vrouw Joosje dat die dag zijn eerste verjaardag viert. Wanneer Frits bij het huis van de Elderers aankomt, treft hij daar alleen Joosje en haar tante Stien aan. Hij raakt met hen in gesprek en op een gegeven ogenblik gaat het over kanker. Frits noemt dit een "mooie, machtige ziekte". Even later arriveert ook Josjes moeder, mevrouw Mosveld. Het valt Frits op dat moeder en dochter er precies hetzelfde uitzien en even oud zouden kunnen zijn. Vervolgens noemt hij de schreiende Hansje "een kreng van een kind" en zegt dat de zenuwen van het kind wel verkeerd zullen zijn gegroeid, waardoor het niet lang zal leven. Even later arriveert ook Jaap. Frits raakt met hem in gesprek over Jaaps beginnende kaalhoofdigheid en andere lichamelijke gebreken zoals bochels en blindheid. Nadat Frits naar huis en naar bed is gegaan, droomt hij dat hij voor een onbekend huis staat en in de verte iets dat op een stoomwals lijkt hoort aankomen. Hij vlucht het huis in, maar het ding blijft hem ook daar achtervolgen. Badend in het zweet wordt Frits wakker.

Op woensdagmorgen 25 december is er in het huis van Frits en zijn ouders van enige kerstsfeer geen sprake. Frits staat pas om half elf op en klaagt tegen zijn moeder dat zijn gekookte ei koud is geworden. Nadat Frits' ouders naar een bevriende familie zijn gegaan belt een zekere Lande aan, die vermoedt te zijn bestolen door een wederzijdse kennis van hemzelf en Frits, Maurits Duivenis. Nadat Frits weer alleen is, urineert hij uit verveling in de kachel en verbaast zich vervolgens over de stank. Vervolgens steekt hij met een lucifer een pissebed die over het plafond loopt in brand. Op bijna datzelfde moment komt Louis Spanjaard binnen. Frits vertelt Louis hoe hij als kind allerlei kleine dieren (insecten, spinnen, kikkers, vissen) martelde. De twee besluiten vervolgens samen naar de film De Zevende Sluier in de bioscoop Princeps te gaan. Ze gaan er te voet heen en met de tram terug, en vervolgens gaan ze bij Frits' ouders eten. 's Avonds gaat Frits op bezoek bij een andere vriend, Walter Graafse. Walter speelt op zijn piano een partita van Johann Sebastian Bach. Frits vindt zowel het instrument als de muziek prachtig, maar Walters zus geeft een stevige berisping omdat de vrouw van de bovenbuurman op sterven ligt en de muziek dus zeer hinderlijk is. Frits begint vervolgens over het zeer goede gehoor dat stervenden vaak hebben. Die nacht kan Frits - nadat hij eerst flarden van een ruzie tussen zijn ouders heeft opgevangen - bijna niet slapen. Hij heeft weer allerlei wilde dromen en probeert de volgende ochtend zich veelal waargebeurde gruwelijke verhalen die hij vroeger eens heeft gehoord voor de geest te halen, om maar niet opnieuw in slaap te vallen.

Op donderdag 26 december verlaten Frits' ouders - na een ongezellig ontbijt in ruziesfeer - ieder apart het huis. Frits blijft alleen achter. Hij vindt de sleutel van de zolder, die zijn moeder de vorige dag kwijt was, half gesmolten terug in de kachel. Hij luistert op de radio eerst naar een concert van Bach en besluit vervolgens een stukje te gaan lopen. Onderweg naar de stad komt hij Maurits Duivenis tegen. Maurits vertelt Frits dat hij het gestolen geld aan Lande heeft teruggegeven en verwijt hem tevens zijn loslippigheid. Ook biedt hij Frits een "geruilde" jas te koop aan, maar Frits vindt dit niet koosjer. Frits merkt ook op dat Maurits zijn haar maar slecht verzorgt. 's Avonds gaat Frits na eerst een paar uur bij de kachel te hebben gezeten op bezoek bij een andere vriend, de boekenverzamelaar Viktor Poort, die inwoont bij het getrouwde paar Herman en Lydia. Frits en Viktor vertellen elkaar wat korte en rare verhalen en Frits heeft het ook even over de problemen tussen zijn ouders. Victor zegt dat hij Frits' ouders erg aardig vindt. Ook geeft hij Frits een psychiatrisch handboek boek te leen, De kleine zenuwlijder. De volgende morgen heeft Frits een erotische droom, waarin hij Lydia's ontblote dij ziet.

Op vrijdag 27 december komt Frits 's middags van zijn werk, waar hij even op een prettige manier aan zijn schooltijd werd herinnerd toen de lichten vanwege zware bewolking midden op de dag aanmoesten; de sombere sfeer deed de laatste uren op school sterker contrasteren met de overgang naar vrije dagen. Vervolgens besluit Frits om twee kaartjes voor de avondfilm in de bioscoop te kopen. Hij vraagt eerst Victor en dan Louis om mee te gaan, maar beiden hebben die avond geen tijd. Bij de bioscoop treft Frits Maurits die op zoek is naar een plek voor de ingang, en gaat dan maar samen met hem naar de film kijken, hoewel hij dit niet geweldig vindt. Maurits vertelt Frits dat hij de jas inmiddels heeft doorverkocht.

Op zaterdagavond 28 december gaat Frits samen met Jaap, Joosje en Victor naar een nachtclub. Frits en Jaap bezatten zich en Frits begint te praten over mensen die tijdens de Hongerwinter geregeld bij zijn ouders kwamen eten. Ook heeft hij het over de fouten en gebreken van de mensheid en God die alles ziet, maar niemand van de aanwezigen neemt hem echt serieus. Door een paar mensen op straat geholpen komt Frits 's avonds laat vermoeid en misselijk thuis, waar hij door zijn ouders wordt opgevangen, uitgekleed en naar bed gebracht. Hij prijst zijn beide ouders vanwege hun goedheid.

Op zondagmorgen 29 december wordt Frits wakker met een zware kater en een sterke braaklucht in zijn neus. In de woonkamer heeft hij een aanvaring met zijn ouders omdat ze vinden dat hij zich asociaal gedraagt. 's Avonds gaat hij op bezoek bij Bep Spanjaard, de alleenwonende zus van Louis. Op haar benen heeft Bep iets wat op eczeem lijkt, en Frits probeert haar aan te praten dat ze een zeer pijnlijke beenvliesontsteking zal krijgen. Bep leent Frits haar wollen knuffelkonijn en nodigt hem uit om de volgende dag samen met Eduard Hoogkamp, Jaap, Joosje en Louis naar de film De groene weiden te gaan. Die nacht droomt Frits dat hij spoedig zal verdrinken omdat hij in een vol water lopende kano zit.

Op maandag 30 december gaat Frits 's avonds naar het huis van Bep Spanjaard. De opa van Jaap is net begraven en samen met Jaap bespreekt Frits allerlei zaken die met de dood en begrafenissen te maken hebben, tot ongenoegen van de andere aanwezigen die het gezellig willen houden. Frits is ontroerd door de film, maar vindt het verachtelijk van zichzelf dat hij op een gegeven moment tranen in zijn ogen heeft. Die nacht droomt Frits over een lijk dat als postpakket bij hem thuis wordt afgeleverd. De dode is ongeveer even oud en groot als Frits zelf.

Op dinsdag 31 december is Frits vroeg klaar op kantoor. Op weg naar huis komt hij Maurits weer tegen, die in het zwembad schoenen en een jas heeft gestolen. Frits wenst hem geen gelukkig Nieuwjaar. Thuisgekomen doet hij een dutje en droomt dat hij in een fabriek onder de hamer van een aambeeld verpletterd dreigt te worden. Frits gaat 's avonds nog even langs bij Louis en merkt op dat die er niet goed uitziet. Weer thuisgekomen ontdekt Frits dat zijn moeder vruchtenwijn in plaats van echte wijn heeft gekocht, en dit vindt hij het ergste dat er is omdat iets duurs dus achteraf waardeloos blijkt; hij huilt er zelfs om. De rest van de avond denkt Frits voortdurend aan de voortschrijdende tijd. Direct na middernacht gaat hij naar zijn vrienden, die echter geen van allen thuis blijken te zijn. Op weg terug naar huis smeekt Frits in een soort van gebed God om erbarmen met zijn ouders.

Ik vond dit boek absoluut niet fijn om te lezen.
Hij werd me door mensen afgeraden omdat er niet veel in zou gebeuren, maar dat is niet echt het probleem. Je kunt best een fijn boek hebben waar niet veel spannends in gebeurt.
Maar dit boek is zo verschrikkelijk naargeestig… De grootste oorzaak daarvan is waarschijnlijk de hoofdpersoon. En Reve heeft het vast expres gedaan. Maar ik vind er niets aan. Frits is een ontzettend sneue vent. Hij liegt tegen iedereen, inclusief zichzelf, kwetst personen aan een stuk door om maar een gesprek gaande te houden, en verzucht zich dan aan het eind van de dag over het feit dat hij weer een zinloze dag heeft gehad. Doe er dan wat aan, vent!
Zeker, er zit een soort van humor in. En droge humor mag ik wel. Maar deze humor is niet droog, maar gewoon verschrikkelijk cynisch.
Het boek is wel goed geschreven, hoor… maar als het zo naargeestig is, moet daar een reden voor zijn. Die reden heb ik niet kunnen ontdekken.
De stijl en thema's deden me aan het naturalisme denken, maar dit boek is van na die tijd.

Sorry dat dit zo kort is, de andere dingen die er vast te zeggen zullen zijn over dit boek worden overschaduwd door de afkeer die ik er voor heb gekregen.

Wednesday, May 4, 2016

Oeroeg, Hella Haasse

Oeroeg
Hella Haasse
Het laatste boek van dit jaar! Ook het kortste boek, trouwens.
Ik vond Oeroeg best een fijn boek. Gelijk aan het begin, bij “Oeroeg was mijn vriend.” vraag je je af waarom dit in de verleden tijd staat. Pas het eind van het boek naderend komt de ik-persoon er zelf achter.
Oeroeg is geschreven met de ik-persoon als verteller, achteraf. Het begint dan ook met haast een korte samenvatting, en dan begint het bij het begin, van dichterbij. Soms zijn de ik-persoon’s (laten we hem D noemen) gedachten aan het verhaal toegevoegd, wat over het algemeen een mooie nuance en verdieping aanbrengt. Deze post-rem stijl doet me denken aan het boek dat we voor Engels moesten lezen, Angela’s Ashes. Het verschil is dat Angela’s Ashes autografisch is, terwijl Oeroeg fictie is. Dit boek is wel minstens zo realistisch, wat ik erg knap vind.
Vergeleken met het vorige boek dat ik las, dat ook over apartheid ging, Het beloofde land, is dit boek veel genuanceerder en in tegenstelling tot het eerstgenoemde blijft dit interessant terwijl Het beloofde land snel vervelend werd.
Naar het einde toe lukte het me niet meer het boek weg te leggen, maar dat was op een positieve manier. Als er afstand komt tussen Oeroeg en D, wordt het snel spannend, in verband met de openingszin die een hele lange spanningsboog creëerde. De laatste pagina is heel diep, en eigenlijk best verdrietig. Ik vind deze, en een heleboel andere passages in het boek, heel knap gebracht. Misschien komt het door de kwetsbaarheid dat D zo geloofwaardig overkomt.


Samenvatting
Van Annemieke Dannenberg
De ik-figuur en Oeroeg zijn beste vrienden. Oeroeg is de zoon van Sidris en Deppoh. Zijn vader werkt bij de onderneming van de Nederlandse administrateur, de vader van de ik-figuur. De jongens doen alles samen, van jongs af aan. Waar Oeroeg is, is de Nederlandse jongen, en andersom. De ik-figuur heeft tijdens zijn kindertijd niet door dat Oeroeg in rang lager staat dan hij. Dat merkt hij pas als het personeel Oeroeg een beetje gaat plagen en als hij door krijgt dat zijn vader liever niet wil dat hij met Oeroeg omgaat. Toch is Oeroeg de belangrijkste persoon voor hem. Het is de vader van de ik-figuur een doorn in het oog dat hij zo slecht Nederlands spreekt. Daarom wordt meneer Bollinger ingehuurd om hem persoonlijk les te geven. Oeroeg luistert altijd mee en pikt er veel van op.

Op een avond gaan Oeroegsde ouders van de ik-persoon, Bollinger, Oeroegs vader en nog wat gasten naar Telagea Hideung, het Zwarte Meer. De ik-figuur mag mee. De groep is aangeschoten en wild. Ze varen met een vlot het meer over, maar een stuk vlot breekt af. De ik-figuur raakt verstrikt en Deppoh probeert hem te redden maar hierdoor verdrinkt hij zelf. De vader van Oeroeg is dood. Hierdoor moet de familie van Oeroeg verhuizen. Maar omdat de ik-figuur zo gehecht is aan Oeroeg, mag hij blijven.* Ze reizen samen elke dag naar school, echter wel voor elk een andere school in Soekaboemi.

De ouders van de ik-figuur scheiden en hierdoor komt hij bij Lida in Soekaboemi te wonen. Als blijkt dat hij Oeroeg heel erg mist, mag hij er ook komen wonen. Lida raakt heel erg op Oeroeg gesteld en geeft hem alles wat hij nodig heeft. Ze ziet namelijk dat hij erg slim is en ze wil hem de kans geven te studeren. Oeroeg laat zo min mogelijk merken dat hij een inlander is en schaamt zich voor zijn afkomst. De ik-figuur gaat naar een internaat van de HBS in Batavia. Later komt Oeroeg daar ook terecht omdat hij wel wat structuur kan gebruiken. Hij misbruikt Lida’s goedheid nogal door ’s avonds laat weg te blijven en naar bed te gaan met andere huurders uit Lida’s pension. Op het internaat groeien de jongens nog verder uit elkaar doordat Oeroeg toch echt een inlander is en de andere jongens dat niet accepteren. Oeroeg gaat naar de MULO waar voornamelijk halfbloedkinderen zitten. Hier voelt hij zich beter thuis. Na de MULO gaat Oeroeg medicijnen studeren in Soerabaja. Lida betaalt ondertussen alle kosten van Oeroegs opleiding. Tijdens zijn studie krijgt hij interesse in de politiek en keert Oeroeg zich tegen de Nederlanders, en dus ook tegen de ik-figuur. Als die hem eens opzoekt krijgen ze ruzie.

De ik-figuur gaat studeren in Delft. Sporadisch contact hebben alleen hij en Lida nog, eerst nog weleens met een korte krabbel van Oeroeg maar steeds minder. Als de ik-figuur klaar is met zijn opleiding, keert hij terug naar zijn geboortegrond - maar alles is anders geworden.


*Hier ben ik het niet mee eens. Ik denk dat Oeroeg niet bij D in komt wonen omdat D aan hem gehecht is, want zijn vader lijkt dat niet eens zo heel veel te kunnen schelen. Sterker nog, zijn vader wil eigenlijk liever dat ze geen vrienden zijn, lijkt het. Ik denk dat D’s vader Oeroeg in huis neemt en zijn school betaalt omdat zijn vader is doodgegaan op een feestje van hem.


Hoe dan ook, ik denk dat ik deze keer kies voor het ophemelen (de vorige twee keren heb ik de sterren laten beslissen, en dat kwam uit op afkraken).


Een verhaal over Indië, apartheid, maar vooral: vriendschap.
De hoofdpersoon van dit verhaal vertelt als volwassene over zijn tijd van klein kind tot jong-volwassene, en hoe de relatie met inlander en leeftijdsgenoot Oeroeg geleidelijk veranderde.
Ik vind dit een goed boek. Het is fictie, maar komt heel echt over, om meerdere redenen.
De twee belangrijkste personen in dit boek, de ik-persoon en Oeroeg, zijn heel realistisch weergegeven. Ze maken beiden karakterveranderingen door: voor Oeroeg zit dat in hoe hij denkt over de apartheid, waar het hem eerst niet veel kan schelen, hij later probeert te doen alsof hij geen inlander is en hij aan het eind de Nederlanders juist haat; voor de ik-persoon houdt het in dat hij anders over Oeroeg gaat denken. Gedurende het verhaal verandert Oeroeg eigenlijk veel meer dan de ik-persoon, die een beetje naïef blijft. Maar dat probleem wordt verholpen doordat de gedachten van de volwassen ik-persoon zo nu en dan bij het verhaal betrokken worden om de nodige nuance en diepte aan te brengen.
De omgevingen waar de ik-persoon mee te maken krijgt zijn erg beeldend neergezet. Zoals ze dat als kinderen ook bij Oeroeg en de ik-persoon deden, spreken locaties zoals Telaga Hideung en het oerwoud van Gerard geweldig tot de verbeelding. Verder worden door het uitgebreide beeld van de locaties belangrijke verschillen duidelijk gemaakt, bij bijvoorbeeld de overstap van Soekaboemi naar Batavia.
De andere belangrijke personen in het verhaal zijn allemaal erg geloofwaardig. Zie bijvoorbeeld de vader, die in eerste instantie alleen maar de strenge en afstandelijke man des huizes lijkt te zijn, maar op verschillende plekken in het boek zich van een andere kant laat zien, bijvoorbeeld vlak na Deppoh’s dood of bij het gesprek over de ik-persoon’s toekomst. Natuurlijk zijn er ook een paar typen, zoals bijvoorbeeld de twee jonge dames aan wier goede zeden te twijfelen was, wat dan ook weer goed is zodat er niet te veel verschillende personen tegelijk zijn. Maar de personages voor wie het belangrijk is zijn allemaal goed uitgewerkt en worden niet oppervlakkig weergegeven. Aan zowel de landschappen als de personages kun je merken dat Haasse Indië echt kent en weet waar ze het over heeft.
Iets wat ik heel mooi vind is hoe het is weergegeven dat een volwassene schrijft over zichzelf, ook toen hij nog kind was. Dat is moeilijk, omdat je dan al snel je huidige opvattingen toepast op het verleden, terwijl je je daar toen misschien nog wel helemaal niet op die manier bewust van was. Maar dit probleem wordt voorkomen doordat er duidelijk verschil gemaakt wordt tussen wat duidelijk van toen was en wat gedachten van nu zijn. De ik-persoon maakt duidelijk dat sommige herinneringen misschien beïnvloed zijn door de huidige stand van zaken, en dat veel speculatie is.
Haasse legt de focus duidelijk op de vriendschap, met daarbij het anders-zijn. Daarbij laat ze de ik-persoon ook prioriteiten stellen die er bijvoorbeeld voor zorgen dat over de Tweede Wereldoorlog maar een paar regels gerept wordt. Want daar gaat het in dit boek niet om.
Uiteindelijk is het sterkste punt van dit boek volgens mij nu de kwetsbaarheid van de ik-persoon, en dan vooral als volwassene. Hij heeft dit hele gebeuren achter te rug, vertelt het, en weet nog steeds niet hoe het nou precies is gegaan of hoe het verder zal gaan. De laatste bladzijde is hier een heel sterk slot.

(waarschijnlijk mag ik die hier niet als citaat invoegen? Zou wel mooi zijn)

Saturday, February 27, 2016

Het beloofde land, Adriaan van Dis

Het beloofde land
Adriaan van Dis
Oké, daar gaan we weer. Dit lijkt met elk boek moeilijker te worden.
Ik vind het moeilijk een mening over dit boek te ontwikkelen, omdat het meer weg heeft van een documentaire dan een drama. Toch is het niet objectief, er zitten wel meningen onder de passages, wat kleur toevoegt. Maar een vrolijke kleur is het niet, de auteur lijkt lichtelijk somber ingesteld over het onderwerp.
De gesprekken zijn aardig beschreven, de stukjes Afrikaans voegen karakter toe.
Maar in het boek lijkt niet echt een opbouw of spanningsboog te zitten, waardoor de enige motivatie om verder te lezen het uitzicht naar de volgende hoofdstukstitel is.
Dit is het eerste reisverhaal dat ik gelezen heb, dus eerlijk vergelijken kan ik het niet. Dit boek is non-fictie, wat het onmogelijk maakt interessante gebeurtenissen toe te voegen. Overigens maakt dat de personen in het boek echt bestaan, ze niet automatisch realistischer. De meeste personages in dit boek zijn dat wel, omdat ze goed beschreven zijn. Soms komen ze door de gesprekken heen wel erg ongenuanceerd over, maar dat komt misschien omdat Adriaan met de meeste mensen niet langer dan een paar uur tot een paar dagen is geweest.
Eva, Adriaan’s reispartner, wordt wel erg goed geschetst, je ziet in haar zowel het haten van de apartheid als de apartheid zelve.
Al met al wordt in dit boek geen compleet beeld geschetst van de situatie in Zuid-Afrika, maar het zet wel aan je er meer in te verdiepen.

Samenvatting van niels uit 5 havo
Adriaan logeert in Kaapstad bij Eva Landman. Haar familie woont al negen generaties in Zuid-Afrika. De familie is naar de Karoo getrokken, het grote binnenlandse plateau in het midden van de Kaapprovincie. Van de bediende van Eva, Sophie, hoort hij over de omstandigheden waarin zij woont. Ze moet elke dag een paar uur reizen in een volle en vuile trein van de ‘township’ naar het huis van Eva. Ook haar huis is zeer primitief, maar Sophie vindt dat ze het goed heeft getroffen. Eva weet niets van de situatie van Sophie af. Als ze met Adriaan langs de ‘township’ komt, haalt ze haar neus op. Ze reizen naar de Karoo om de familie van Eva te bezoeken. Eva waarschuwt Van Dis hier vooral niet teveel van te verwachten. De boeren in het gebied hebben het moeilijk, omdat er droogte heerst. Dat maakt de bewoners intolerant. Adriaan belooft dat hij “zal schrijven en zwijgen”. Eva zegt echter: “Je moet kijken en niet zoveel vinden, aan meningen hebben wij geen gebrek”.

Hij heeft moeite met de apartheid die heerst. Hij spreekt zwarten aan met ‘U’ en schudt ze netjes de hand. Dat is in Zuid-Afrika niet normaal en na een tijdje stapt Van Dis toch van dit gedrag af. Ze hebben samen vaak ruzies over de manier waarop ze verschillend over de apartheid denken. Eva maakte in haar dokterspraktijk altijd onderscheid tussen blank een zwart, maar kan zich dat nu niet meer voorstellen. Toch heeft ze nog veel ongegronde vooroordelen over de zwarten.
Op hun reis langs de familie van Eva komen ze veel verschillende mensen tegen, die allemaal hun eigen idee hebben over de veranderingen die in Zuid-Afrika te verwachten zijn. Eva vertelt veel over haar familie en over haar jeugd als blanke. Van oom Kobus, die dokter is, horen ze de verhalen over de angst voor een zwarte opstand en de eenzaamheid die heerst in de Karoo. Het bezoek aan oom Kobus en tante Steinie eindigt dan ook in mineur, een stemming die bij Adriaan op de terugweg aanhoudt. Bij het zien van het mooie landschap, schrijft hij: “Nu voel ik mijn tranen komen. O, leeg en prachtig land, zo moeilijk te delen”.

Ik ga dit boek eens lekker afkraken :D
Ik doe nu eerst weer de voorbereiding, en dan verwerk ik die in een stuk.

Het Beloofde Land: een aardige reis, maar zonder uitzicht.
Adriaan van Dis trekt in Het Beloofde Land met vriendin Eva door de Karoo in Zuid-Afrika. Hij heeft gesprekken met verschillende mensen en schrijft zijn ervaringen op.
Van Dis lijkt door het boek heen een boodschap te willen verkondigen, maar het wordt niet duidelijk wat die boodschap is. Hij lijkt overal een mening over te hebben, maar conclusies worden niet echt getrokken, waardoor het doel van het boek wazig is. Tijdens de gesprekken en daar tussendoor merk je dat Van Dis wel degelijk een mening heeft, maar het schijnt niet goed door wat die concreet is. Het enige wat wel duidelijk wordt, is dat hij de zaken nogal somber inziet. Zijn opmerkingen zijn niet positief, niet opbouwend. “Apartheid besmet”, schrijft hij; zijn negativiteit ook.
De positieve dingen worden nauwelijks besproken, van de schrijnende en demotiverende gebeurtenissen wordt uitgebreid uit de doeken gedaan. De ik-persoon heeft een overduidelijke negatieve insteek, wat moeilijk maakt je in hem in te leven. Overigens weet je over de hoofdpersoon sowieso bijster weinig. Over de mensen die hij tegenkomt wordt wel een beeld geschetst van wat voor persoon ze zijn, maar bij zichzelf lijkt hij dat te zijn vergeten, en het enige wat je concreet over hem weet is zijn geslacht, zijn leeftijdverschil met Eva en waar hij haar heeft leren kennen.
De andere personen zijn ook niet echt karakters waarmee je je makkelijk gaat identificeren, aangezien hun cultuur gewoon zo ontzettend onbegrijpelijk is voor ons. Het is duidelijk dat Adriaan veel van de personen waar hij mee praat gewoon niet begrijpt en in waarde stelt, en daardoor begrijp je ze als lezer automatisch ook minder goed.
Door de manier waarop de personen om hem heen beschreven zijn, lijkt het alsof Van Dis zichzelf boven alle andere personen ziet, dat hij het allemaal beter zou weten. Dit zorgt ervoor dat de ik-persoon nog minder sympathiek overkomt, terwijl het niets toevoegt aan de andere personages. Vaak wijst hij de manier van denken van anderen af, maar hoe het wel moet laat hij zelf niet zien.
Tenslotte is het boek ook tamelijk eentonig. Het komt wel op verschillende plaatsen met verschillende mensen, maar uiteindelijk overheerst die sombere insteek overal en lijken de gesprekken ook altijd weer op hetzelfde uit te komen: wij zijn beter dan zij.

Dit boek is misschien goed als bron of startpunt voor meer onderzoek naar de situatie in Zuid-Afrika, maar fijn of mooi is het niet.

Saturday, January 9, 2016

Eclips, J. Bernlef

Eclips
J. Bernlef
Ik vond het grootste deel van dit boek wel leuk.
Er zitten verschillende hoofdstukken in die allemaal ook echt anders zijn, doordat Kees aan het begin van elk hoofdstuk bij andere mensen is en in een ander stadium van geheugenterugwinning is. Het boek loopt nogal traag, maar daar heb ik niet echt problemen mee. Je leert weinig karakters kennen, omdat Kees in het grootste deel van het boek nauwelijks kan communiceren. Maar in dit boek gaat het ook vooral om de hoofdpersoon.

Samenvatting Sharon
De hoofdpersoon in dit boek is Kees Zomer, een vader en echtgenoot. Op een dag is hij op weg naar de verjaardag van een collega die zeventig jaar wordt, als hij een ongeluk krijgt en in een sloot terechtkomt. Als hij het water probeert uit te komen, functioneert naar zijn gevoel alleen zijn rechterkant van zijn lichaam. Hij voelt heel zijn linkerkant niet, ook zijn linkerkant van zijn gezichtsveld kan hij niet gebruiken. Hij kan zich ook niks herinneren over hoe hij hier terecht is gekomen en waar hij nu is. Ook zijn naam weet hij zich niet te herinneren. Hij komt daarna al strompelend en kruipend terecht in een soort volkstuinencomplex waar hij in een klein huisje komt. Als hij daar een radio vindt en hem aanzet, begint zijn linkerkant te tintelen. Hij voelt weer wat. Als hij op zoek gaat naar eten, met de radio om zijn hals, ontmoet hij in een café Toos, een vrouw die ook geen huis heeft. Hij probeert haar de situatie een beetje uit te leggen, maar kan geen goede zinnen formuleren. Toch snapt Toos een beetje wat hij bedoelt. Hij kan zich plotseling zijn naam weer herinneren, maar het komt er niet juist uit: wat hij denkt kan hij niet uitdrukken in woorden. Maar als ze op een vuilnisstortplaats komen en een naaimachine vinden, laat Toos Kees in de steek. Hij vindt hier een Electrospel, die hij herkent maar hij weet niet waarvan. Zonder dat hij het weet, slaat dit Electrospel een beetje op hem. Als hij daar een tijdje zit, ontmoet hij daar Karel en Cor, 2 broers die samen onderdelen van auto’s stelen en die verkopen. Ze dumpen daar wat spullen en nemen Kees gevangen omdat ze denken dat hij naar de politie zou gaan om ze te verraden. Maar ze komen erachter dat hij niet helemaal goed is en ze worden ‘vrienden’. Ze wonen in een stacaravan op een autostortplaats. Naarmate de tijd vordert en als hij zijn radio maar aan heeft staan, lukt het hem om steeds meer dingen te doen. Maar nog steeds kan hij zijn gedachten niet in woorden uitdrukken. Als de broers op een avond er op uit gaan om onderdelen van auto’s te gaan stelen, gaat Kees mee; hij moet op wacht staan en kijken of er niemand aankomt die ze betrapt. Als dit klusje geklaard is en ze terug naar hun ‘huis’ rijden, wordt Kees uit de auto gesmeten en alleen gelaten. De volgende ochtend wordt hij wakker en functioneert heel zijn linkerkant weer, ook al beseft hij dit niet meteen. Hij zoekt hevig naar zijn radio, maar merkt dan dat hij de radio niet meer nodig heeft om zijn linkerhelft te laten functioneren. Kees bevindt zich op het land van IJe, een dove, oude boer die hem gevonden heeft. Als hij daar een tijdje bevindt, begint hij zich steeds meer dingen te herinneren, dingen uit zijn jeugd. Allemaal voorwerpen die ze vroeger thuis ook hadden, het dorp dat op zijn dorp lijkt, allerlei dingen die hem herinneren aan dingen die hij vroeger deed etc. Als ze zich ’s zondags gaan douchen in de douche op het kerkhof, zelf heeft IJe geen douche, ziet hij op een graf een naam staan die hem ergens aan herinnert en dan wil hij zo snel mogelijk weg van die plek, dat dorp. Voor hij het weet, is hij (denkt hij?) in het dorp waar hij opgegroeid is. Hij gaat een winkel binnen waarvan hij denkt dat deze de winkel van zijn vader is, maar de winkeleigenaar weet daar niets van. Daarna komt hij terecht in een boekwinkel, waar hij Richard Fielemieg ontmoet, die hem kent en Kees kent hem ook, maar waarvan kan hij zich niet goed voor de dag halen. Kees kan niet goed uit zijn woorden komen en meneer Fielemieg snapt het ook niet helemaal. Hij verlaat de winkel en de stad snel, gaat met de fiets, die hij had gevonden/gestolen.Hij ziet al gauw een bordje met Bergen erop staan en hij fiets daar naar toe. Hij denkt dat hij op een berg komt te staan als hij naar Bergen toe fietst. Hij kan dan al zijn problemen overzien en zijn leven weer op orde brengen. Maar hij ziet geen bergen en hij wordt paniekerig. Hij komt bij de duinen, op het strand terecht. Hij zwemt daar wat en als hij het strand verlaat, ziet hij in zijn verbeelding zijn vrouw Marion. Hij ziet haar hoe ze in hun huis iets staat te doen. Hij praat met haar, zonder ook een foutje in een zin te maken en zonder zijn mankement van zijn linker lichaamshelft. Als hij die verbeelding weg haalt, weet hij weer wie hij is en wat hij doet. Hij herinnert zich alles weer wat zich voor “ het incident” plaatsvond. Dat hij op weg was naar een verjaardag. Dat hij getrouwd is en vader van Wouter, zijn zoon. Hij beseft ook dat hij niet in de bergen is, maar in Bergen aan Zee, nog geen vijftig kilometer van zijn huis. Hier op het strand zijn jongeren een beetje rel aan het schoppen. Ze vernielen allerlei dingen etc. . Hij wordt hierom zo boos, dat hij zichzelf bijna niet meer beheerst: hij heeft zijn normen en waarden terug gekregen en dit is een goed teken van het “herstel”. Dan komt hij 2 politiemannen tegen, die hem al aan het zoeken waren omdat hij hier gesignaleerd was door een bekende ( Richard Fielemieg). Hij was als vermist opgegeven en was al 10 dagen van huis weg. Alles wat daarna gebeurde ging heel snel: op het politiebureau waar hij ondervraagt werd waar hij die tien dagen was geweest (wat hij overigens zelf niet wist), de ontmoeting met zijn vrouw, zijn thuiskomst. Hij probeert het zijn zoon uit te leggen wat er gebeurt is en dat doet hij door het voorbeeld van het Electrospel te noemen: zoals je bij het Electrospel een plaatje en een woord bij elkaar moet brengen, dat lukte hem niet. Je ziet een ding, je weet het woord ervoor, maar je kunt die twee niet bij elkaar brengen. Zijn ongeluk, waardoor hij in het water herinnert hij zich nu ook. Het lijkt op een gebeurtenis die in zijn jeugd heeft plaatsgevonden. Op een dag ging hij, zonder iemand in te lichten, heel ver weg schaatsen. Hij ging over plassen waar hij nog nooit eerder geweest was. Toen hij al een tijdje onderweg was, viel hij in een wak, waar hij moeilijk uit kwam. Hij was nat en had het ontzettend koud. Door zijn woede gooide hij zijn schaatsen in het wak, die langzaam naar de bodem zakten (net zoals de auto waar hij in zat). Het was een lange weg naar huis, terug naar zijn leven…

Ik heb deze keer de voorbereiding wel gedaan; vorige keer dacht ik dat het sneller zou gaan als ik in een keer de uiteindelijke opdracht zou schrijven, maar dit is denk ik toch handiger.
Ik heb met behulp van random.org besloten of ik zou promoten of afkraken: het is afkraken geworden. Leuk, dat heb ik nog niet gedaan. Ik ga waarschijnlijk dingen zeggen waar ik het niet mee eens ben, aardig.
Hier volgt het uiteindelijke stuk: ik ben er aardig tevreden mee, als ik kijk naar hoe ontzettend moeizaam het begon!

Eclips, het nieuwe werk van Bernlef combineert elementen uit zijn vorige boeken, voegt een totaal nieuw interessant probleem toe, en… voert het geheel niet goed uit.
Dit boek gaat over Kees, die opeens alleen nog maar de rechterkant van zijn lichaam kan gebruiken en de macht over herinneringen en spraak verloren is. Langzaam wint hij deze drie terug.
Langzaam, zeer langzaam… het boek gaat traag. De verteltijd is in veel gevallen langer dan de vertelde tijd, omdat van Kees’ denkproces uitgebreid uit de doeken wordt gedaan. Soms gaat het verhaal regels lang terug naar een nauwelijks gerelateerde herinnering, terwijl het echte leven stil lijkt te staan. Daardoor gebeurt er erg weinig in de toch aardig vele bladzijden die dit boek telt.
Daarnaast komen er weinig personages tegelijk voor. Eerst leer je een personage redelijk kennen, en dan is ie weg voor de rest van het boek. De enige die door het boek heen blijft is Kees, de hoofdrolspeler. Eerst heb je Toos. Die leer je kennen, dan is ze opeens weg. Dan worden Karel en Cor geïntroduceerd, die nog sneller dan Toos weer uit het beeld verdwenen zijn. En zo gaat het maar door. Natuurlijk brengt het een soort van voortgang naar voren omdat het duidelijker is dat Kees in elk hoofdstuk en bij elk personage beter wordt, maar al met al is het jammer dat de karakters vervolgens nooit meer terug komen.
Omdat er naast Kees op z’n meest maar een of twee andere karakters zijn voor verreweg het grootste deel van het boek (op het eind komt hij weer echt in aanraking met de buitenwereld, maar dan is het boek ook zo afgelopen), wordt het ook snel eentonig. Nadat je 10 pagina’s lang hebt gelezen over Kees’ herinneringen en waarnemingen met soms een enkele anekdote met Karel en Cor er tussendoor, heb je wel weer behoefte aan iets nieuws. Maar ja, dan moeten Karel en Cor eerst helemaal weg, en blijft het volgende hoofdstuk ook weer voor maar een paar pagina’s interessant.
Het probleem is niet per se dat het zo langzaam gaat, want De gelukkige klas van Theo Thijssen, mijn favoriet tot nu toe, ging ook langzaam. Maar het is gewoon niet pakkend genoeg. Meeleven met de hoofdpersoon is moeilijk, ook omdat het lastig is hem überhaupt te begrijpen. Dat zorgt vanzelfsprekend voor een uitdaging voor de schrijver. De hoofdpersoon moet echt overkomen om het boek meeslepend te houden. Maar vaak is dit niet het geval. Ik heb geen ervaring met mensen die iets dergelijks ondergaan als de hoofdrolspeler in dit boek, maar door het hele boek heen voelen veel van Kees’ uitspraken gemaakt. Je zou kunnen argumenteren dat ze dat ook zijn, omdat niks meer vanzelfsprekend is in zijn hoofd. Een beetje zoals abstracte kunst.
Maar ik ben het er niet mee eens dat je kunst niet mag afkraken. Zelfs als ergens een logische reden voor te vinden is, moet een boek toch nog wel leesbaar zijn. En als je niet met iemand kunt meeleven omdat hij onnatuurlijk overkomt voegt dat naar mijn mening niet toe aan een boek.

Hm, misschien had ik nog een pakkend slot moeten hebben, maar ik kon niks bedenken wat niet afdeed aan wat het nu al is.

Wat ik wel leuk vind is dat ik Eclips veel meer heb leren waarderen door deze opdracht… tijdens het zoeken naar argumenten om af te kraken, vond ik steeds meer goede dingen aan het boek!