Tom Pauka
Een ongewenst verlangen
Samenvatting van Tynke Zeilstra.
Robert Bakker is een ongeveer veertigjarige ms-patient. MS betekent multiple sclerose, een ziekte die het zenuwstelsel aantast. Hij heeft deze ziekte al vijftien jaar, kan zich nog maar moeizaam bewegen en heeft een rolstoel tot zijn beschikking. Hij woont in een aangepast huis in een straat waar allemaal mensen met een medische indicatie wonen. Een wijkverpleegster komt hem een paar maal per week wassen en een vitamineprik geven. Dat deze wijkverpleegster, Jeanne de Jong, Robert niet onverschillig laat, blijkt al op de eerste bladzijden van het boek: Robert heeft geprobeerd van zijn rolstoel op de divan te komen, maar het is hem niet gelukt deze manoeuvre in z'n geheel te volvoeren. Op zijn buik liggend trekt hij dan de krant naar zich toe en legt zijn hoofd in zijn handen om zo een ontspannen indruk te maken. „Man op rustbed leest een krant." (blz. 6). Terwijl Jeanne hem wast, vertelt hij dat hij die morgen met een gefingeerd verhaal in een radio-uitzending te horen is geweest. Dit doet hij trouwens wel vaker: vanuit een positie van immobiliteit zijn omgeving in rep en roer brengen. Het eerste hoofdstuk eindigt met een vooruitwijzing: „Robert Bakker woonde al vijftien jaar in Tuindorp en had in zekere zin een redelijk vaste greep op wat er om hem heen gebeurde, behalve natuurlijk op de dingen die te groot waren om te omvatten en daartoe behoorde, naar hij vreesde, ook datgene waarop hij nu wachtte." (blz. 19).
Bij een volgend bezoek van Jeanne ontstaat er wat wrijving tussen hen vanwege een wat wrang grapje van Robert en drie dagen later komt Jeanne niet opdagen. In haar plaats verschijnt zuster Nollen „een formidabele tegenstander". (blz. 29). Jeanne blijkt een auto-ongeluk te hebben gehad. Robert, die zuster Nollen op z'n zachtst gezegd niet mag, zegt dat hij iedere morgen zelf onder de douche gaat. „Is er iets bijzonders tussen u en zuster De Jong?" „Ja," zei Robert, „ruzie." (blz. 31).
Robert gaat een dag op stap met zijn vriend Frans, bouwkundig tekenaar. Eerst vissen ze; Frans heeft voor Robert oliejas en laarzen gekocht, zodat hij voor het oog van de buitenwereld even niet invalide is. Robert spreekt er met Frans over dat hij bang is dat hij zijn urine op een gegeven moment niet meer zal kunnen ophouden. Deze plotselinge angst voor verergering van zijn ziekte is niet los te zien van zijn genegenheid voor Jeanne. De manier waarop beide mannen de rest van de dag doorbrengen, is tekenend voor de wijze waarop ze met de ziekte van Robert en de houding van de buitenwereld omgaan. „ ...een leuke storende mag-ik-er-even-langs-dames-rondrit door een warenhuis" (blz. 44) wordt gevolgd door een tocht met een bouwlift met rolstoel en al omhoog tegen een toren op. Ze halen herinneringen op aan andere stunts: met de rolstoel met een roltrap omhoog: afkeuring en woedende gezichten van de omstanders. Waarom worden mensen toch eigenlijk altijd kwaad als ze iemand in een rolstoel een beetje dartel zien doen? „Ik denk dat -ze jaloers zijn," zei Robert. (blz. 46). Ze hebben het ook over Jeanne. Robert vraagt zich af of hij iets wil. „Ik denk de laatste tijd wel 's," zei Robert. „dat mijn leven draaglijk is zolang ik niets wil. Alles onder handbereik en verder niets." ... „Als ik nu iets wil," zei Robert, „dan is het iets onmogelijks." (blz. 52).
Robert bezoekt Jeanne twee keer in het ziekenhuis, beide keren wordt hij door moeheid overvallen. Jeanne vertelt dat ze bang is dat het ongeluk blijvende gevolgen voor haar zal hebben; ze huilt. Robert ontmoet Ter Veer, de vriend van Jeanne, een al wat oudere, getrouwde man.
Robert is op bezoek bij Frans, zijn vrouw Lies en hun dochters Gé en Dé. Aan Lies vertelt hij over een door hem bedachte rolstoelendans, die twee maal uitgevoerd wordt, de eerste maai met, de tweede maal zonder mensen, waardoor de overbodigheid van de mensen (een man en een vrouw) benadrukt wordt. Lies concludeert dat hij verliefd is en diezelfde mening zijn haar dochters toegedaan, als Robert vertelt dat hij niet op vakantie gaat om iemand die in het ziekenhuis ligt te kunnen opzoeken tijdens de afwezigheid van haar vriend.
Hoofdstuk 6 beschrijft Roberts tocht per rolstoel naar het ziekenhuis (afstand 10 km). Een zekere roekeloosheid heeft zich van hem meester gemaakt; de tocht op zich is al een waagstuk voor iemand met zijn lichaamsconditie, maar bovendien blijkt uit de beschrijving van het gevecht" met de bus die hem geen ruimte wil geven, dat Robert zich door niets laat weerhouden om zijn doel te bereiken. Zijn poging strandt de eerste keer in een tunnel die alleen voor auto's bestemd is. Naar het politiebureau overgebracht, wordt hij aanvankelijk alleen gelaten met zijn (sombere) gedachten. Hij twijfelt aan de zin van zijn bestaan en zoekt de oorzaak van zijn wanhoop bij zijn verlangen. „ik ben belachelijk geworden, ik moet ophouden met verlangen." (blz. 112).
Robert bevindt zich weer in het ziekenhuis. (Blijkbaar heeft hij een tweede — geslaagde — poging ondernomen.) Als hij ziet dat Jeanne en Ter Veer elkaar omhelzen, vlucht hij naar de wc. Hij is onderweg doornat geregend en Jeanne weet te bewerkstelligen dat hij droge kleren krijgt. Robert is namelijk extra vatbaar voor infecties, omdat hij een medicijn gebruikt dat antistoffen in zijn lichaam afbreekt. Als hij terugkomt slaapt Jeanne. Robert begint nu zonder geluid tegen Jeanne te praten. Door op deze manier zijn gevoelens te uiten slaagt hij erin tot rust te komen. Later die middag vraagt Robert Jeanne of zij het prettig vindt als hij haar tijdens Ter Veers afwezigheid komt opzoeken en ze antwoordt bevestigend. Er is sprake van een toenemende vertrouwelijkheid tussen hen. Het lijkt aannemelijk dat Robert, nu Jeanne net als hij patiënt is, de verhouding verpleegster-patiënt die er gewoonlijk tussen hen bestaat, durft te doorbreken. Voor hij weggaat vraagt hij haar of ze je en jij tegen hem wil zeggen „het horen van zijn naam uit haar mond trof hem volkomen onverwacht als een mokerslag." (blz. 143) en zegt hij dat ze hem, als ze dat zou willen, kan bellen, ook 's nachts. Frans komt hem ophalen.
Beide heren besluiten weer een stunt uit te halen, die opnieuw getuigt van onvoorzichtigheid. In een café (alleen bereikbaar via een steil getimmerde trap van zes open traptreden) en later bij Robert thuis praten ze na. Robert wil Frans' oordeel over Jeanne weten. Frans weet duidelijk geen raad met de situatie, maar Robert zegt onomwonden waar het om gaat: „de heer in kwestie heeft haar niets te bieden, geen toekomst, geen kindje, niet eens, zoals bekend, een eenvoudige erectie." (blz, 162). Ondertussen wordt het wel duidelijk dat het niet goed met Robert gaat; hij heeft zich te veel ingespannen en waarschijnlijk kou gevat.
Robert ligt in bed, maar kan niet slapen: zijn hart bonst onregelmatig. Om half één belt Jeanne. De volgende morgen wil zuster Nullen hem in het ziekenhuis laten opnemen, omdat hij koorts heeft en een piepende ademhaling. Bewegingen die hij anders moeiteloos uitvoert, kosten hem nu veel inspanning. Robert wil echter niets van ziekenhuisopname weten: contact met Jeanne zal dan onmogelijk worden.
Als zuster Nollen komt met de ambulance is Robert er niet. Hij heeft zich verborgen in de meterkast. Later weet Robert met onnoemelijk veel moeite zijn bed te bereiken, met de telefoon. Hij is tevreden, want er is geen gelegenheid voorbijgegaan met Jeanne te spreken.
Als Jeanne belt kan Robert niet dan met de grootste moeite het telefoongesprek voeren. In dit laatste gesprek is hij openhartiger dan tevoren. Hij vertelt over fantasieën die hij als kind had: hij stelde zich voor dat hij met hoofd, armen en bovenlijf in een doos rondliep. Aan de voorkant zat een raampje (zie omslag van het boek) en binnenin alles wat hij nodig had. Ik wist zeker dat ik voor altijd gelukkig zou zijn als ik zo zou kunnen leven, met mijn hoofd in een doos en alles onder handbereik. „ ...Jaren geleden, ... zat ik in mijn kamer na te denken over mijn eigenaardige tevredenheid, en toen is het idee bij me opgekomen dat ik precies bereikt had wat ik als kind wou. En ook dat het werkelijk zo uitgepakt had. ...'t Gevoel dat ik alles had wat ik hebben wilde én onder handbereik." (blz. 207). Robert zegt dat hij nu ontevreden is en dat Jeanne daar de oorzaak van is. ,.ik wou je gewoon hebben eigenlijk." (blz. 208). Jeannes reacties zijn niet zo hoopvol voor Robert. Ze snapt hem niet, zegt ze. Robert maakt uiteindelijk een eind aan het gesprek door de stekker van het toestel los te trekken.
Als Robert wakker wordt zijn de dokter, zuster Nollen en Frans er. Ze denken dat Robert longontsteking heeft en dat zijn ziekte zal verergeren. De slotzin van het boek wordt door Robert uitgesproken tegen Frans: ,Beetje in de buurt zijn. Laten we zeggen niet verder dan op een armlengte, dat ik kan weten waar je zit als het donker wordt." (blz. 219) een zin die vrijwel zeker wijst op de naderende dood van Robert.
Ik vind dit een erg mooi boek.
Het is knap geschreven, en ik heb makkelijk mee kunnen leven met de hoofdpersoon. Bijzonder vind ik dat, hoewel Robert zich in een situatie bevindt behoorlijk wat verschillend aan die van mij, zijn verhaal toch heel herkenbaar was.
De MS speelt een belangrijke rol, maar is zeker niet het hoofdonderwerp, en het wordt niet vervelend. En al die bewegingen die de meesten van ons zo doen maar voor hem zo moeilijk zijn, worden zo beschreven dat ze toch spannend zijn.
Dit boek was een hele verademing na het lezen van De avonden: waar dat boek ontzettend negatief is is dit heel positief. Robert zegt in hoofdstuk 11 tegen Jeanne dat hij zich 'ontevreden' voelt, maar dat laat hij z'n denken niet dicteren. Roberts verhaal is opbouwend beschreven.
Veel van Roberts gedachtegangen zijn voor mij heel herkenbaar, vooral die tegenover Jeanne. Zijn situatie is, zoals ik al zei, anders dan de mijne, maar toch vindt er veel herkenning plaats. Ik weet niet zeker of dat gewoon komt doordat Robert toevallig dezelfde denkneigingen heeft als ik, of doordat het toch wel echt heel goed geschreven is. Ik neig naar het laatste, ook al is het eerste ook waar.
Dit boek is heel realistisch, heel echt. Dat vond ik eerst een beetje moeilijk, want dat betekent ook dat het geen happy-ending heeft. Het einde is open, en het laatste beschreven contact met Jeanne is niet fijn te noemen. Het laatste hoofdstuk eindigt met veel onzekerheid, maar een groot houvast: de vriendschap met Frans. Dat vind ik heel mooi. Het liefdesverhaal eindigt niet in een cliché 'we waren toch voor elkaar bedoeld' en Roberts fysieke staat is ten opzichte van het begin van het boek sterk achteruit gegaan, maar er is hoop.
Tijdens het lezen had ik verwacht dat het beter af zou lopen met Jeanne. Ik was niet verbaasd geweest als zij bleek hem ook leuk te vinden, hoewel ik hoopte dat dit niet het geval was, omdat dat in het echt ook niet altijd zo is.
De relatie met Frans leek eerst een zijspoor, maar bleek uiteindelijk toch essentieel in de plot van het boek. Deze vorm van liefde bood toch meer houvast.
Centraal in dit boek staat misschien dus niet MS of verliefdheid, maar vriendschap.
No comments:
Post a Comment