Monday, January 9, 2017

Eindverslag

Hier zijn we weer. Na de leesautobiografie in vwo 4 en het balansverslag in vwo 5 komt hier nog een laatste overzicht.

Sinds het balansverslag heb ik maar liefst zeven nieuwe boeken gelezen voor Nederlands, en twee voor Engels. Die voor Engels mochten we niet zelf kiezen, maar ik heb wel zeer van de opgelegde boeken genoten.
Ik schreef in het balansverslag van vwo 5 dat ik dacht dat ik na afronding van het vak Nederlands geen Nederlandse literatuur meer zou lezen. Nog steeds denk ik dat ik eerst een tijd vooral Engels ga lezen, omdat er stapels must-reads zijn die ik nog niet heb gelezen. Maar ik denk dat het misschien ook wel eens leuk zou zijn om toch weer een keer een Nederlands boek te lezen. En dan misschien niet voor het plot of de stijl, want zoals ik toen gezegd heb is er in de Engelse literatuur meer keuze en veel meer dat me aanstaat. Maar wat je in het Engels niet hebt is de Nederlandse taal. En al vind ik het Engels een mooie en zeer bruikbare taal, ik houd toch ook echt van het Nederlands. De tijd zal het leren.
Ik ben wel gaan houden van dit soort literatuur op zich, omdat het vaak diepgaander is dan A- of B-boeken. Toch lees ik die ook nog graag, omdat ze emotioneel vaak wat makkelijker zijn.
De manier waarop ik lees is, meen ik, door de jaren heen hetzelfde gebleven, zoals ik dat ook bedoeld heb. Ik lees alles, en niet te snel. Als ik iets niet begrijp lees ik de zin nog eens over, maar ik doe niet aan terugzoeken of vooruitkijken. Als de bedoeling van iets na een paar keer overlezen niet duidelijk is is dát misschien de bedoeling van de schrijver geweest, en is het ofwel niet nodig het te begrijpen ofwel wordt het later duidelijk gemaakt.
Over de manier waarop ik lees kan ik waarschijnlijk niet veel zeggen totdat ik een tijdje klaar ben met lezen voor de lijst. Nu lees ik namelijk voornamelijk omdat het moet, en dat belet mij ervan veel te kunnen zeggen over m'n aard. Ik heb ditzelfde gemerkt bij het spelen van piano. Pas nadat ik het vak muziek definitief had afgesloten kon ik met zekerheid dingen zeggen over mijn gewoontes.
In het balansverslag van vwo 5 heb ik al beschreven dat ik 'uit alle macht' probeerde boeken te vinden. Uiteindelijk viel het nog wel mee: er bleken meer geschikte boeken te zijn dan ik in eerste instantie dacht, en met hulp van familie wist ik m'n lijst zonder al te veel stress vol te krijgen. In de vijfde en zesde klas zijn bijna alle boeken die ik voor de lijst heb uitgelezen voorgesteld door m'n moeder, ze al dan niet zelf al eerder gelezen hebbend. Omdat mijn moeder ook psychisch-emotioneel extreem gevoelig is, hoefde ik zo niet bang te zijn dat ze te heftig zouden zijn.
Verder zijn de boeken die ik heb gelezen volgens mij aardig verschillend in vorm, onderwerp en stijl. De grootste overeenkomst is dat er niet veel heftige dingen in gebeuren. Veel van de boeken die ik heb gelezen zijn daarnaast aardig oud. Maar dat is niet zo gek, want er zijn, me dunkt, meer boeken geschreven in de periode 1910-1980 dan in de periode 1980-heden.
Ik heb ook over veel verschillende onderwerpen gelezen. Iets waar ik mogelijk graag over lees is technieken van slimme, of liever sluwe, mensen. In Lijmen kwam dit veel voor en daar heb ik veel van genoten. Daarnaast heb ik jaren geleden Catch Me if You Can gelezen, een boek dat me enorm gefascineerd heeft. Of een geschreven boek op waarheid gebaseerd is maakt mij denk ik niet veel uit.
Ik ben niet van mening dat het lezen van literatuur al te belangrijk is voor iemands ontwikkeling, of van de mijne. Het kan leuk zijn en ook zeker leerzaam, maar je hoeft zeker niet alle grote klassiekers gelezen te hebben of zo. Als je voor de keuze zou staan, zou ik de grote Disney's of Nintendo's aanraden boven de Nederlandse of Engelse literatuur.

Zo, dat waren alle vragen wel zo ongeveer. Op naar de top 13. Ik denk er eerst even over na en stel een lijstje op, dan bepraat ik die hier daarna wel.
Ik heb eerst de titels van alle boeken opgeschreven, en ze daarna verdeeld in drie lijstjes: boeken die ik fijn vond, boeken die ik 'meh' vond en boeken die ik stom vond. De meeste boeken belandden in het 'meh' lijstje, omdat ik daar gewoon niet erg heftige meningen over heb.
Mijn lijst begint met Lijmen|Het been. Ik vond het onderwerp verreweg het interessantste, en qua stijl, humor en karakters kon het op tegen de meeste andere boeken.
Daaronder komt Ongewenst verlangen. Een deel van het onderwerp, de MS, sprak me niet per se aan, maar de gevoelens, denkwijzen, en worstelingen van de hoofdpersoon deden dat zeker wel.
Op drie heb ik De gelukkige klas geplaatst. In dat boek gebeurt niet zo veel, maar de stijl lijkt perfect bij mij te passen, en er komt toch diepgang en substantie in door de uitgebreide persoonlijkheden, persoonlijkheidsbeschrijvingen en persoonlijkheidsveranderingen van alle personages.
Daaronder heb ik momenteel Erik of het klein insectenboek staan. Dat boek vind ik moeilijk te plaatsen, ik had het eerst zelfs in het 'meh' lijstje terwijl het nu boven zekere boeken uit het 'fijn' lijstje staat. Het was een interessant boek, met genoeg diepgang. Maar het was vooral erg vermakelijk.
De laatste twee boeken in het 'fijn' lijstje zijn Oeroeg en Eclips. Eerst doe ik Oeroeg. Dit was een erg fijn en interessant boek, maar ook best meeslepend. Ik vond het erg knap en echt geschreven, en heb zeer meegevoeld met de hoofdrolspeler. Het einde is erg diep en eigenlijk een beetje verdrietig, maar wel erg mooi.
Eclips vond ik ook mooi, maar is voor mij toch redelijk makkelijk onder Oeroeg te plaatsen. Dit vooral omdat het, zelfs voor mij, toch wel erg traag ging, en het enige echt uitgewerkte personage de hoofdrolspeler is. Dit maakte het boek wat te taai voor mij.
Alle vier de boeken die we voor literatuurgeschiedenis hebben moeten lezen zijn in mijn 'meh' lijstje terechtgekomen. Ik heb van alle vier slechts fragmenten gelezen, en er is er niet een waar ik echt van genoten heb. Toch komt Max Havelaar nog aardig hoog. Wat ik hier namelijk van gelezen heb vond ik leuk geschreven, en ik vind het een belangrijk boek met het oog op eerlijke handel.
Op de achtste plaats komt Dorsvloer vol confetti. Dit boek was niet rot, maar voor mij ook weinig interessant, en tamelijk lang.
Het beloofde land gaat net als Oeroeg over apartheid, maar dit boek heb ik veel lager staan. Dit omdat de schrijver de situatie in mijn ogen nogal eenzijdig en negatief beschrijft.
Ik heb respect voor Reynaert de Vos, maar veel heb ik er uit kunnen halen. Daarom staat het, zoals alle boeken die we niet in hun geheel gelezen hebben, relatief laag.
Het eerste boek dat ik gelezen heb voor de lijst was Spek in de val. De verhalen waren redelijk goed te lezen, maar ik heb me nooit echt in kunnen leven, en het feit dat het boek uit vier verschillende verhalen zonder enige echte samenhang bestond draagt alleen maar bij aan de lage plaatsing.
Hetgeen wat me vooral is bijgebleven aan Gijsbrecht van Amstel is de presentatie van het groepje van Jovan. Die was namelijk erg leuk. Verder heeft het toneelstuk me totaal niet aan weten spreken, zelfs niet met de klassieke verwijzingen. Maar toch komt het nog boven het laagste literatuurboek in deze lijst.
De avonden. Bah. Dit was het enige boek dat ik naar vond om te lezen. Ik ben alsnog blij dat ik het gelezen heb omdat het meetelt voor mijn lijst, maar ik ben niet erg te spreken over het boek. Het is naargeestig en negatief, en de hoofdrolspeler is een grote zak. (niet zo netjes misschien, maar zo voel ik het)

Dan is de lijst dus als volgt opgebouwd:
Lijmen|Het been
Een ongewenst verlangen
De gelukkige klas
Erik of het klein insectenboek
Oeroeg
Eclips
Max Havelaar
Dorsvloer vol confetti
Het beloofde land
Reynaert de Vos
Er zit geen spek in de val
Gijsbrecht van Amstel
De avonden

Doei!

Thursday, January 5, 2017

Lijmen|Het been, Willem Elsschot

Willem Elsschot
Lijmen|Het been
Samenvatting van Wikipedia
In het eerste deel komt de jonge en onbezonnen Laarmans in contact met Boorman, die meteen een grote invloed op hem blijkt te hebben. Hij doet hem zijn pijp afzweren ten gunste van sigaretten en sigaren en oordeelt dat de naam 'Laarmans' hem niet past en dat deze vervangen moet worden door het welluidender 'Teixeira de Mattos'. Vervolgens lijft hij hem zonder veel omwegen in als zijn 'secretaris', in dienst van zijn firma.

Boorman houdt zich bezig met acquisitiefraude, het 'lijmen' van bedrijven die, desnoods daartoe gedwongen, publiciteit willen verwerven via het Wereldtijdschrift. Het tijdschrift met de indrukwekkende naam, voluit Algemeen Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen, is overigens niet meer dan een handel in bedrukt papier, waarbij Boorman erop aanstuurt de eigenaren zo veel mogelijk exemplaren aan te smeren tegen een fikse prijs, waarna zij zelf maar moeten zien hoe zij van hun voorraad af komen.

Laarmans en Boorman benaderen zakenmensen met het idee een artikel over hun zaak te publiceren in het Wereldtijdschrift. In dat artikel wordt in prachtige volzinnen (die voor ieder artikel steeds weer aangepast worden) de betreffende zaak aangeprezen als de beste in zijn soort. De teksten waarin het betreffende bedrijf wordt aangeprezen zijn overigens standaard en kennen weinig variatie, maar de bedoeling is dat de clientèle zich niettemin gevleid voelt door de fraaie bewoordingen. Boorman slaagt er bovendien in de prijs per exemplaar op slinkse wijze op te hogen door de clichés van de foto's per vierkante centimeter te berekenen.

Vervolgens begint het "lijmen": dat wil zeggen dat Boorman met grote overtuigingskracht zijn slachtoffer ertoe weet over te halen een groot aantal exemplaren van het Wereldtijdschrift voor zichzelf te bestellen. Die exemplaren kunnen dan als reclamemateriaal verspreid worden. Het slachtoffer weet niet dat deze exemplaren die hij bestelt, tevens de enige bestaande exemplaren zijn. Het Wereldtijdschrift heeft geen abonnees, maar is slechts een reclamebrochure. Eenmaal ingepalmd blijft het slachtoffer zitten met een enorme berg bedrukt papier waarvoor een hoge rekening betaald moet worden.

Na diverse bedrijven aan zijn zegekar te hebben gebonden (ook de mislukkingen blijven niet onvermeld) stuit het duo op de smederij van de firma Lauwereyssen. Het bedrijf doet in keukenliftjes en wordt geleid door meestersmid Pieter Lauwereyssen, maar vooral door zijn zuster, die het beheer voert over het kantoor. Zij blijkt een kordate dame, die echter ernstig gehinderd wordt door een hardnekkig gebrek aan een van haar benen, waarover zij voortdurend klaagt. Ongehinderd door enige scrupules weet Boorman haar echter op te zadelen met een bestelling van liefst 100.000 exemplaren van zijn tijdschrift, een voorraad waar zij, zoals zijzelf naderhand beseffen, nooit vanaf zullen komen. Ondanks diverse protesten is Boorman onvermurwbaar en staat op de correcte afwikkeling van het getekende contract. Uiteindelijk wordt een betaling in termijnen overeengekomen, waarbij Laarmans de taak heeft de periodieke afdracht in ontvangst te nemen, een taak die hem steeds zwaarder valt, gezien de aard van de zaak, de halsstarrigheid van de vrouw en vanwege 'het been'. De zaak kent vooralsnog geen oplossing, ook niet als vrouw Lauwereyssen de kwijtschelding van haar laatste termijn weigert. Boorman besluit ten slotte zich terug te trekken als directeur van het Wereldtijdschrift en doet de zaak onder bepaalde condities over aan Laarmans.

Het tweede deel van de roman draait, zoals de titel aangeeft, geheel om het vermaledijde been van vrouw Lauwereyssen. Het hele geval blijkt uiteindelijk een blok aan het been van Boorman, die scrupules kent over deze specifieke lijmactie en koste wat kost zijn geweten wil zuiveren, om er niet ten eeuwigen dage mee belast te zijn.

Door een (on)gelukkig ongeval op de markt, waarbij Boorman uitglijdt over een tomaat en boven op een vrouw belandt, wordt het contact tussen de rivalen hersteld. Vrouw Lauwereyssen blijkt haar been verloren te hebben en gaat voortaan met een houten been door het leven. Boorman onderneemt hierop schuldbewust verschillende pogingen om zijn ereschuld aan de vrouw in te lossen, maar stuit keer op keer op haar weigerachtigheid een restitutie in ontvangst te nemen. Ook de inschakeling van een deurwaarder mag niet baten en de rechtszaak die hieruit voortkomt wekt zelfs ongeloof en hilariteit, aangezien de benadeelde partij geen geld wil accepteren en de eiser voor gek wordt versleten.

Meestersmid Pieter blijkt inmiddels overleden en zijn zuster besluit het nu noodlijdende bedrijf van de hand te doen. Boorman ziet hierin een kans zijn schuld in te lossen en besluit bij de openbare veiling in te zetten op de overvloedige voorraad bedrukt papier. Als uiteindelijk aan het eind van de zitting het papier aan bod komt, wordt er slechts door een enkeling op geboden, en niet meer dan een paar honderd franken. Boorman ziet zijn kans schoon en overtreft de bieding met de naar zijn oordeel verschuldigde achtduizend en vijfhonderd frank. Hierop ontstaat grote hilariteit en in de daaropvolgende consternatie wordt Boorman gearresteerd als een kennelijk gevaarlijke gek en uiteindelijk ter observatie opgesloten in een gasthuis voor geesteszieken.

De bevrijding wordt ten slotte bewerkstelligd door Laarmans' neef Jan, die pastoor is en in het verleden herhaaldelijk de biecht van de vrouw heeft afgenomen. Hij bewerkt haar net zo lang tot ze sufgepreekt is, en bereid tot een verzoening, die zij op joyeuze wijze ondergaat.

Laarmans laat de zaak ten slotte de zaak en aanvaardt een baan als eenvoudig klerk bij de General Marine and Shipbuilding Company (een bedrijf dat ook een rol speelt in de roman Kaas). Boorman neemt na verloop van tijd zijn oude stiel weer op en herneemt het 'lijmen'.


Ik vond dit een erg leuk boek!
Toen ik het zag dat ik eerst dat het twee losse boeken waren die voor de gelegenheid samen waren uitgegeven, maar het is toch wel duidelijk één geheel.
Het verhaal dat in Het been wordt beschreven wordt jaren later verteld dan dat wat in Lijmen verhaald wordt, maar het sluit direct op de ander aan.
Ik heb genoten van deze boeken. Het is goed geschreven.
De hoofdrolspeler is iemand gemakkelijk om je in te verplaatsen, terwijl het probleemfiguur, het helperpersonage, dat in eerste instantie zeker niet is. Met de hoofdrolspeler bedoel ik natuurlijk Laarmans, want van de 'hoofd-ik' zien we nauwelijks wat, aangezien alleen het eerste en laatste hoofdstuk van beide boeken vanuit zijn perspectief worden beschreven.
Het helperpersonage, Boorman, vond ik toch ook zeker zeer aantrekkelijk. Het stukje achterin mijn uitgave van het boek beschrijft hem als volgt: "Hij heeft een grote mensenkennis, waarmee hij de ijdelheid dan wel de chantabele zwakke plek van zijn tegenstander in één oogopslag doorziet. Hij heeft bovendien een natuurlijke overwicht en duldt geen tegenspraak. Zijn realisme en zijn vaak juridische benadering van problemen lijken hem alle gelijk van de wereld te geven." Op grond van deze beschrijving, die ik zeer goed vind, denk ik dat P. C. Visser een erg goede Boorman zou zijn.
Ik vind de plots van beide boeken geweldig. De problemen zijn absurd, terwijl het toch erg realistisch en voorstelbaar wordt weergegeven.
In Lijmen draait het verhaal om het 'lijmen' van Boorman, dat hij ook aan Laarmans leert. In het begin wordt je sterk in het ongewisse gelaten. Tijdens Boormans gesprek met de agenten op de avond van de eerste ontmoeting worden er al veel aanwijzingen laten vallen, maar helemaal duidelijk of logisch is het toch nog niet. Maar daar moet de lezer voor even vrede mee nemen. Toch legt Boorman op een gegeven moment het hele proces van het Algemeen Wereldtijdschrift nog even duidelijk uit, voor Laarmans, én voor de iets minder oplettende lezer. Scènes als deze kunnen wel erg langdradig worden, met soms alinea's van meer dan een pagina lang, maar Boormans monologen zijn zeer doordacht en verfijnd, en doorspekt met subtiele humor en verwijzingen.
In het eerste boek kwam ook best wat Frans voor, en daar had ik moeite mee omdat ik dat niet kan lezen. Toch was het idee van de stukjes uit bepaalde onderzoeken duidelijk: Want de opvolging van onze "outs", "certes", "prodigieux", "inépuisable" en "admirable", slaat in als de bliksem, het doet er niet toe wat je er tussen in last: marmer, cement, papier of maarschalk Foch. Waarna Boorman werkelijk het stuk dat net nog over de bank ging voordraagt over maarschalk Foch.
Het plot van Het been is zo mogelijk nog absurder: zeker na Boorman te hebben leren kennen uit Lijmen. In Lijmen splitste Boorman meedogenloos duizenden kopieën van het Algemeen Wereldtijdschrift bij mevrouw Lauwereyssen in de maag, en nu wordt hij schijnbaar ineens onderdrukt door wroeging. Ik denk dat daar nog wel een oorzaak achter zit: het sterven van zijn vrouw heeft emotie losgemaakt bij Boorman. Na de herontmoeting met mevrouw Lauwereyssen krijgt hij nu een schuldgevoel en wil hij haar het geld teruggeven. Maar Lauwereyssen accepteert het niet. Iemand die per se een schuld wil afdragen en een aan verschuldigde die het niet wil ontvangen. Dat hoor je van hier tot Peking niet. Maar het leent tot zeer mooie situaties.
Aan deze op zichzelf al vermakelijke plots worden nog leuke uitspraken en verwijzingen toegevoegd. 'En nu Sauternes 1914, want die van 1911 is op,' officieerde Jan.

Wat voor mij nog wel een beetje de vraag is wat er naar het eind van Het been toe voor Boorman nou vooral meespeelt bij het willen teruggeven van (een deel van) het geld aan Lauwereyssen. Het schijnt schuldgevoel te zijn, omdat hij steeds weer begint over dat been. Maar het zou ook best kunnen dat Boorman door zijn koppigheid vol blijft houden om het geld terug te geven, terwijl Lauwereyssen door haar koppigheid het absoluut niet aan wil nemen, althans, totdat ze murw is gepreekt door Jan. In ieder geval werd ik verrast door het feit dat Boorman uiteindelijk zijn zin krijgt. Toch ben ik er wel blij mee, want het leende tot een mooi einde: Boorman neemt zijn oude bezigheid van het lijmen weer op, Laarmans kapt er mee nadat hij Boorman zo zwak heeft gezien dat hij niet meer genoeg door hem geïntrigeerd wordt, en Laarmans verneemt dat het Boorman is gelukt de Staatsloterij te lijmen met minstens éénmiljoenvijfhonderdduizend exemplaren.

Saturday, December 17, 2016

Een ongewenst verlangen, Tom Pauka

Tom Pauka
Een ongewenst verlangen
IMG_1622.JPG
Samenvatting van Tynke Zeilstra.
Robert Bakker is een ongeveer veertigjarige ms-patient. MS betekent multiple sclerose, een ziekte die het zenuwstelsel aantast. Hij heeft deze ziekte al vijftien jaar, kan zich nog maar moeizaam bewegen en heeft een rolstoel tot zijn beschikking. Hij woont in een aangepast huis in een straat waar allemaal mensen met een medische indicatie wonen. Een wijkverpleegster komt hem een paar maal per week wassen en een vitamineprik geven. Dat deze wijkverpleegster, Jeanne de Jong, Robert niet onverschillig laat, blijkt al op de eerste bladzijden van het boek: Robert heeft geprobeerd van zijn rolstoel op de divan te komen, maar het is hem niet gelukt deze manoeuvre in z'n geheel te volvoeren. Op zijn buik liggend trekt hij dan de krant naar zich toe en legt zijn hoofd in zijn handen om zo een ontspannen indruk te maken. „Man op rustbed leest een krant." (blz. 6). Terwijl Jeanne hem wast, vertelt hij dat hij die morgen met een gefingeerd verhaal in een radio-uitzending te horen is geweest. Dit doet hij trouwens wel vaker: vanuit een positie van immobiliteit zijn omgeving in rep en roer brengen. Het eerste hoofdstuk eindigt met een vooruitwijzing: „Robert Bakker woonde al vijftien jaar in Tuindorp en had in zekere zin een redelijk vaste greep op wat er om hem heen gebeurde, behalve natuurlijk op de dingen die te groot waren om te omvatten en daartoe behoorde, naar hij vreesde, ook datgene waarop hij nu wachtte." (blz. 19).
Bij een volgend bezoek van Jeanne ontstaat er wat wrijving tussen hen vanwege een wat wrang grapje van Robert en drie dagen later komt Jeanne niet opdagen. In haar plaats verschijnt zuster Nollen „een formidabele tegenstander". (blz. 29). Jeanne blijkt een auto-ongeluk te hebben gehad. Robert, die zuster Nollen op z'n zachtst gezegd niet mag, zegt dat hij iedere morgen zelf onder de douche gaat. „Is er iets bijzonders tussen u en zuster De Jong?" „Ja," zei Robert, „ruzie." (blz. 31).
Robert gaat een dag op stap met zijn vriend Frans, bouwkundig tekenaar. Eerst vissen ze; Frans heeft voor Robert oliejas en laarzen gekocht, zodat hij voor het oog van de buitenwereld even niet invalide is. Robert spreekt er met Frans over dat hij bang is dat hij zijn urine op een gegeven moment niet meer zal kunnen ophouden. Deze plotselinge angst voor verergering van zijn ziekte is niet los te zien van zijn genegenheid voor Jeanne. De manier waarop beide mannen de rest van de dag doorbrengen, is tekenend voor de wijze waarop ze met de ziekte van Robert en de houding van de buitenwereld omgaan. „ ...een leuke storende mag-ik-er-even-langs-dames-rondrit door een warenhuis" (blz. 44) wordt gevolgd door een tocht met een bouwlift met rolstoel en al omhoog tegen een toren op. Ze halen herinneringen op aan andere stunts: met de rolstoel met een roltrap omhoog: afkeuring en woedende gezichten van de omstanders. Waarom worden mensen toch eigenlijk altijd kwaad als ze iemand in een rolstoel een beetje dartel zien doen? „Ik denk dat -ze jaloers zijn," zei Robert. (blz. 46). Ze hebben het ook over Jeanne. Robert vraagt zich af of hij iets wil. „Ik denk de laatste tijd wel 's," zei Robert. „dat mijn leven draaglijk is zolang ik niets wil. Alles onder handbereik en verder niets." ... „Als ik nu iets wil," zei Robert, „dan is het iets onmogelijks." (blz. 52).
Robert bezoekt Jeanne twee keer in het ziekenhuis, beide keren wordt hij door moeheid overvallen. Jeanne vertelt dat ze bang is dat het ongeluk blijvende gevolgen voor haar zal hebben; ze huilt. Robert ontmoet Ter Veer, de vriend van Jeanne, een al wat oudere, getrouwde man.
Robert is op bezoek bij Frans, zijn vrouw Lies en hun dochters Gé en Dé. Aan Lies vertelt hij over een door hem bedachte rolstoelendans, die twee maal uitgevoerd wordt, de eerste maai met, de tweede maal zonder mensen, waardoor de overbodigheid van de mensen (een man en een vrouw) benadrukt wordt. Lies concludeert dat hij verliefd is en diezelfde mening zijn haar dochters toegedaan, als Robert vertelt dat hij niet op vakantie gaat om iemand die in het ziekenhuis ligt te kunnen opzoeken tijdens de afwezigheid van haar vriend.
Hoofdstuk 6 beschrijft Roberts tocht per rolstoel naar het ziekenhuis (afstand 10 km). Een zekere roekeloosheid heeft zich van hem meester gemaakt; de tocht op zich is al een waagstuk voor iemand met zijn lichaamsconditie, maar bovendien blijkt uit de beschrijving van het gevecht" met de bus die hem geen ruimte wil geven, dat Robert zich door niets laat weerhouden om zijn doel te bereiken. Zijn poging strandt de eerste keer in een tunnel die alleen voor auto's bestemd is. Naar het politiebureau overgebracht, wordt hij aanvankelijk alleen gelaten met zijn (sombere) gedachten. Hij twijfelt aan de zin van zijn bestaan en zoekt de oorzaak van zijn wanhoop bij zijn verlangen. „ik ben belachelijk geworden, ik moet ophouden met verlangen." (blz. 112).
Robert bevindt zich weer in het ziekenhuis. (Blijkbaar heeft hij een tweede — geslaagde — poging ondernomen.) Als hij ziet dat Jeanne en Ter Veer elkaar omhelzen, vlucht hij naar de wc. Hij is onderweg doornat geregend en Jeanne weet te bewerkstelligen dat hij droge kleren krijgt. Robert is namelijk extra vatbaar voor infecties, omdat hij een medicijn gebruikt dat antistoffen in zijn lichaam afbreekt. Als hij terugkomt slaapt Jeanne. Robert begint nu zonder geluid tegen Jeanne te praten. Door op deze manier zijn gevoelens te uiten slaagt hij erin tot rust te komen. Later die middag vraagt Robert Jeanne of zij het prettig vindt als hij haar tijdens Ter Veers afwezigheid komt opzoeken en ze antwoordt bevestigend. Er is sprake van een toenemende vertrouwelijkheid tussen hen. Het lijkt aannemelijk dat Robert, nu Jeanne net als hij patiënt is, de verhouding verpleegster-patiënt die er gewoonlijk tussen hen bestaat, durft te doorbreken. Voor hij weggaat vraagt hij haar of ze je en jij tegen hem wil zeggen „het horen van zijn naam uit haar mond trof hem volkomen onverwacht als een mokerslag." (blz. 143) en zegt hij dat ze hem, als ze dat zou willen, kan bellen, ook 's nachts. Frans komt hem ophalen.
Beide heren besluiten weer een stunt uit te halen, die opnieuw getuigt van onvoorzichtigheid. In een café (alleen bereikbaar via een steil getimmerde trap van zes open traptreden) en later bij Robert thuis praten ze na. Robert wil Frans' oordeel over Jeanne weten. Frans weet duidelijk geen raad met de situatie, maar Robert zegt onomwonden waar het om gaat: „de heer in kwestie heeft haar niets te bieden, geen toekomst, geen kindje, niet eens, zoals bekend, een eenvoudige erectie." (blz, 162). Ondertussen wordt het wel duidelijk dat het niet goed met Robert gaat; hij heeft zich te veel ingespannen en waarschijnlijk kou gevat.
Robert ligt in bed, maar kan niet slapen: zijn hart bonst onregelmatig. Om half één belt Jeanne. De volgende morgen wil zuster Nullen hem in het ziekenhuis laten opnemen, omdat hij koorts heeft en een piepende ademhaling. Bewegingen die hij anders moeiteloos uitvoert, kosten hem nu veel inspanning. Robert wil echter niets van ziekenhuisopname weten: contact met Jeanne zal dan onmogelijk worden.
Als zuster Nollen komt met de ambulance is Robert er niet. Hij heeft zich verborgen in de meterkast. Later weet Robert met onnoemelijk veel moeite zijn bed te bereiken, met de telefoon. Hij is tevreden, want er is geen gelegenheid voorbijgegaan met Jeanne te spreken.
Als Jeanne belt kan Robert niet dan met de grootste moeite het telefoongesprek voeren. In dit laatste gesprek is hij openhartiger dan tevoren. Hij vertelt over fantasieën die hij als kind had: hij stelde zich voor dat hij met hoofd, armen en bovenlijf in een doos rondliep. Aan de voorkant zat een raampje (zie omslag van het boek) en binnenin alles wat hij nodig had. Ik wist zeker dat ik voor altijd gelukkig zou zijn als ik zo zou kunnen leven, met mijn hoofd in een doos en alles onder handbereik. „ ...Jaren geleden, ... zat ik in mijn kamer na te denken over mijn eigenaardige tevredenheid, en toen is het idee bij me opgekomen dat ik precies bereikt had wat ik als kind wou. En ook dat het werkelijk zo uitgepakt had. ...'t Gevoel dat ik alles had wat ik hebben wilde én onder handbereik." (blz. 207). Robert zegt dat hij nu ontevreden is en dat Jeanne daar de oorzaak van is. ,.ik wou je gewoon hebben eigenlijk." (blz. 208). Jeannes reacties zijn niet zo hoopvol voor Robert. Ze snapt hem niet, zegt ze. Robert maakt uiteindelijk een eind aan het gesprek door de stekker van het toestel los te trekken.
Als Robert wakker wordt zijn de dokter, zuster Nollen en Frans er. Ze denken dat Robert longontsteking heeft en dat zijn ziekte zal verergeren. De slotzin van het boek wordt door Robert uitgesproken tegen Frans: ,Beetje in de buurt zijn. Laten we zeggen niet verder dan op een armlengte, dat ik kan weten waar je zit als het donker wordt." (blz. 219) een zin die vrijwel zeker wijst op de naderende dood van Robert.

Ik vind dit een erg mooi boek.

Het is knap geschreven, en ik heb makkelijk mee kunnen leven met de hoofdpersoon. Bijzonder vind ik dat, hoewel Robert zich in een situatie bevindt behoorlijk wat verschillend aan die van mij, zijn verhaal toch heel herkenbaar was.
De MS speelt een belangrijke rol, maar is zeker niet het hoofdonderwerp, en het wordt niet vervelend. En al die bewegingen die de meesten van ons zo doen maar voor hem zo moeilijk zijn, worden zo beschreven dat ze toch spannend zijn.
Dit boek was een hele verademing na het lezen van De avonden: waar dat boek ontzettend negatief is is dit heel positief. Robert zegt in hoofdstuk 11 tegen Jeanne dat hij zich 'ontevreden' voelt, maar dat laat hij z'n denken niet dicteren. Roberts verhaal is opbouwend beschreven.
Veel van Roberts gedachtegangen zijn voor mij heel herkenbaar, vooral die tegenover Jeanne. Zijn situatie is, zoals ik al zei, anders dan de mijne, maar toch vindt er veel herkenning plaats. Ik weet niet zeker of dat gewoon komt doordat Robert toevallig dezelfde denkneigingen heeft als ik, of doordat het toch wel echt heel goed geschreven is. Ik neig naar het laatste, ook al is het eerste ook waar.
Dit boek is heel realistisch, heel echt. Dat vond ik eerst een beetje moeilijk, want dat betekent ook dat het geen happy-ending heeft. Het einde is open, en het laatste beschreven contact met Jeanne is niet fijn te noemen. Het laatste hoofdstuk eindigt met veel onzekerheid, maar een groot houvast: de vriendschap met Frans. Dat vind ik heel mooi. Het liefdesverhaal eindigt niet in een cliché 'we waren toch voor elkaar bedoeld' en Roberts fysieke staat is ten opzichte van het begin van het boek sterk achteruit gegaan, maar er is hoop.
Tijdens het lezen had ik verwacht dat het beter af zou lopen met Jeanne. Ik was niet verbaasd geweest als zij bleek hem ook leuk te vinden, hoewel ik hoopte dat dit niet het geval was, omdat dat in het echt ook niet altijd zo is.
De relatie met Frans leek eerst een zijspoor, maar bleek uiteindelijk toch essentieel in de plot van het boek. Deze vorm van liefde bood toch meer houvast.

Centraal in dit boek staat misschien dus niet MS of verliefdheid, maar vriendschap.

Saturday, October 22, 2016

De avonden, Gerard Reve

De avonden
Gerard Reve

Samenvatting van Wikipedia:
Op zondagmorgen 22 december 1946 ontwaakt Frits van Egters om half acht in een etagewoning aan de Amsterdamse Schilderskade, waar hij samen met zijn ouders woont. Hij heeft net een nare droom gehad over een man met een bolhoed die het huis binnenkwam en ineens in een doodskist lag, die eerst dagenlang bleef staan waarna er bij het begraven van alles misging. Nadat Frits eerst een kleine wandeling heeft gemaakt, ontbijt hij samen met zijn ouders en bekijkt zichzelf vervolgens naakt in een paar spiegels. Frits' oudere en getrouwde broer Joop komt even op bezoek om een eetafspraak af te zeggen. Frits wijst Joop op zijn hoofd, dat al begint te kalen. Na het avondeten bezoekt Frits een van zijn oude vrienden, Louis Spanjaard, die zich in tegenstelling tot Frits non-conformistisch gedraagt. Frits informeert naar Louis' zwakke gezondheid en de twee vertellen elkaar enkele even bizarre als lugubere verhalen. Weer thuisgekomen stelt Frits vast dat de dag zinloos voorbij is gegaan, nadat hij overdag verschillende malen op zijn horloge heeft gekeken. Die nacht heeft Frits alweer een nare droom, ditmaal over krijtwitte mensen met uitpuilende ogen en kreeftenscharen in plaats van armen.

Op maandag 23 december komt Frits om half vijf terug van zijn werk, vervuld van naargeestige gedachten. Na het eten bezoekt hij zijn broer Joop en diens vrouw Ina, waarna de drie naar een reünie gaan van het Berendsgymnasium dat Joop wel heeft afgemaakt en Frits niet. Frits voelt zich hierom "de mislukte", en tijdens de reünie houdt hij zich uit schaamte afzijdig tegenover zijn vroegere schoolgenoten. Weer thuisgekomen bekijkt Frits vol afkeer zijn oude schoolboeken. Hij valt daarna in slaap en droomt over een witte zwaan die het op zijn leven gemunt heeft, wat hem echter in zijn droom totaal onverschillig laat.

Op dinsdag 24 december koopt Frits 's middags in een goedkope fietsenwinkel een bord en beker van aluminium voor Hansje, het kind van zijn vriend Jaap Elderere en diens vrouw Joosje dat die dag zijn eerste verjaardag viert. Wanneer Frits bij het huis van de Elderers aankomt, treft hij daar alleen Joosje en haar tante Stien aan. Hij raakt met hen in gesprek en op een gegeven ogenblik gaat het over kanker. Frits noemt dit een "mooie, machtige ziekte". Even later arriveert ook Josjes moeder, mevrouw Mosveld. Het valt Frits op dat moeder en dochter er precies hetzelfde uitzien en even oud zouden kunnen zijn. Vervolgens noemt hij de schreiende Hansje "een kreng van een kind" en zegt dat de zenuwen van het kind wel verkeerd zullen zijn gegroeid, waardoor het niet lang zal leven. Even later arriveert ook Jaap. Frits raakt met hem in gesprek over Jaaps beginnende kaalhoofdigheid en andere lichamelijke gebreken zoals bochels en blindheid. Nadat Frits naar huis en naar bed is gegaan, droomt hij dat hij voor een onbekend huis staat en in de verte iets dat op een stoomwals lijkt hoort aankomen. Hij vlucht het huis in, maar het ding blijft hem ook daar achtervolgen. Badend in het zweet wordt Frits wakker.

Op woensdagmorgen 25 december is er in het huis van Frits en zijn ouders van enige kerstsfeer geen sprake. Frits staat pas om half elf op en klaagt tegen zijn moeder dat zijn gekookte ei koud is geworden. Nadat Frits' ouders naar een bevriende familie zijn gegaan belt een zekere Lande aan, die vermoedt te zijn bestolen door een wederzijdse kennis van hemzelf en Frits, Maurits Duivenis. Nadat Frits weer alleen is, urineert hij uit verveling in de kachel en verbaast zich vervolgens over de stank. Vervolgens steekt hij met een lucifer een pissebed die over het plafond loopt in brand. Op bijna datzelfde moment komt Louis Spanjaard binnen. Frits vertelt Louis hoe hij als kind allerlei kleine dieren (insecten, spinnen, kikkers, vissen) martelde. De twee besluiten vervolgens samen naar de film De Zevende Sluier in de bioscoop Princeps te gaan. Ze gaan er te voet heen en met de tram terug, en vervolgens gaan ze bij Frits' ouders eten. 's Avonds gaat Frits op bezoek bij een andere vriend, Walter Graafse. Walter speelt op zijn piano een partita van Johann Sebastian Bach. Frits vindt zowel het instrument als de muziek prachtig, maar Walters zus geeft een stevige berisping omdat de vrouw van de bovenbuurman op sterven ligt en de muziek dus zeer hinderlijk is. Frits begint vervolgens over het zeer goede gehoor dat stervenden vaak hebben. Die nacht kan Frits - nadat hij eerst flarden van een ruzie tussen zijn ouders heeft opgevangen - bijna niet slapen. Hij heeft weer allerlei wilde dromen en probeert de volgende ochtend zich veelal waargebeurde gruwelijke verhalen die hij vroeger eens heeft gehoord voor de geest te halen, om maar niet opnieuw in slaap te vallen.

Op donderdag 26 december verlaten Frits' ouders - na een ongezellig ontbijt in ruziesfeer - ieder apart het huis. Frits blijft alleen achter. Hij vindt de sleutel van de zolder, die zijn moeder de vorige dag kwijt was, half gesmolten terug in de kachel. Hij luistert op de radio eerst naar een concert van Bach en besluit vervolgens een stukje te gaan lopen. Onderweg naar de stad komt hij Maurits Duivenis tegen. Maurits vertelt Frits dat hij het gestolen geld aan Lande heeft teruggegeven en verwijt hem tevens zijn loslippigheid. Ook biedt hij Frits een "geruilde" jas te koop aan, maar Frits vindt dit niet koosjer. Frits merkt ook op dat Maurits zijn haar maar slecht verzorgt. 's Avonds gaat Frits na eerst een paar uur bij de kachel te hebben gezeten op bezoek bij een andere vriend, de boekenverzamelaar Viktor Poort, die inwoont bij het getrouwde paar Herman en Lydia. Frits en Viktor vertellen elkaar wat korte en rare verhalen en Frits heeft het ook even over de problemen tussen zijn ouders. Victor zegt dat hij Frits' ouders erg aardig vindt. Ook geeft hij Frits een psychiatrisch handboek boek te leen, De kleine zenuwlijder. De volgende morgen heeft Frits een erotische droom, waarin hij Lydia's ontblote dij ziet.

Op vrijdag 27 december komt Frits 's middags van zijn werk, waar hij even op een prettige manier aan zijn schooltijd werd herinnerd toen de lichten vanwege zware bewolking midden op de dag aanmoesten; de sombere sfeer deed de laatste uren op school sterker contrasteren met de overgang naar vrije dagen. Vervolgens besluit Frits om twee kaartjes voor de avondfilm in de bioscoop te kopen. Hij vraagt eerst Victor en dan Louis om mee te gaan, maar beiden hebben die avond geen tijd. Bij de bioscoop treft Frits Maurits die op zoek is naar een plek voor de ingang, en gaat dan maar samen met hem naar de film kijken, hoewel hij dit niet geweldig vindt. Maurits vertelt Frits dat hij de jas inmiddels heeft doorverkocht.

Op zaterdagavond 28 december gaat Frits samen met Jaap, Joosje en Victor naar een nachtclub. Frits en Jaap bezatten zich en Frits begint te praten over mensen die tijdens de Hongerwinter geregeld bij zijn ouders kwamen eten. Ook heeft hij het over de fouten en gebreken van de mensheid en God die alles ziet, maar niemand van de aanwezigen neemt hem echt serieus. Door een paar mensen op straat geholpen komt Frits 's avonds laat vermoeid en misselijk thuis, waar hij door zijn ouders wordt opgevangen, uitgekleed en naar bed gebracht. Hij prijst zijn beide ouders vanwege hun goedheid.

Op zondagmorgen 29 december wordt Frits wakker met een zware kater en een sterke braaklucht in zijn neus. In de woonkamer heeft hij een aanvaring met zijn ouders omdat ze vinden dat hij zich asociaal gedraagt. 's Avonds gaat hij op bezoek bij Bep Spanjaard, de alleenwonende zus van Louis. Op haar benen heeft Bep iets wat op eczeem lijkt, en Frits probeert haar aan te praten dat ze een zeer pijnlijke beenvliesontsteking zal krijgen. Bep leent Frits haar wollen knuffelkonijn en nodigt hem uit om de volgende dag samen met Eduard Hoogkamp, Jaap, Joosje en Louis naar de film De groene weiden te gaan. Die nacht droomt Frits dat hij spoedig zal verdrinken omdat hij in een vol water lopende kano zit.

Op maandag 30 december gaat Frits 's avonds naar het huis van Bep Spanjaard. De opa van Jaap is net begraven en samen met Jaap bespreekt Frits allerlei zaken die met de dood en begrafenissen te maken hebben, tot ongenoegen van de andere aanwezigen die het gezellig willen houden. Frits is ontroerd door de film, maar vindt het verachtelijk van zichzelf dat hij op een gegeven moment tranen in zijn ogen heeft. Die nacht droomt Frits over een lijk dat als postpakket bij hem thuis wordt afgeleverd. De dode is ongeveer even oud en groot als Frits zelf.

Op dinsdag 31 december is Frits vroeg klaar op kantoor. Op weg naar huis komt hij Maurits weer tegen, die in het zwembad schoenen en een jas heeft gestolen. Frits wenst hem geen gelukkig Nieuwjaar. Thuisgekomen doet hij een dutje en droomt dat hij in een fabriek onder de hamer van een aambeeld verpletterd dreigt te worden. Frits gaat 's avonds nog even langs bij Louis en merkt op dat die er niet goed uitziet. Weer thuisgekomen ontdekt Frits dat zijn moeder vruchtenwijn in plaats van echte wijn heeft gekocht, en dit vindt hij het ergste dat er is omdat iets duurs dus achteraf waardeloos blijkt; hij huilt er zelfs om. De rest van de avond denkt Frits voortdurend aan de voortschrijdende tijd. Direct na middernacht gaat hij naar zijn vrienden, die echter geen van allen thuis blijken te zijn. Op weg terug naar huis smeekt Frits in een soort van gebed God om erbarmen met zijn ouders.

Ik vond dit boek absoluut niet fijn om te lezen.
Hij werd me door mensen afgeraden omdat er niet veel in zou gebeuren, maar dat is niet echt het probleem. Je kunt best een fijn boek hebben waar niet veel spannends in gebeurt.
Maar dit boek is zo verschrikkelijk naargeestig… De grootste oorzaak daarvan is waarschijnlijk de hoofdpersoon. En Reve heeft het vast expres gedaan. Maar ik vind er niets aan. Frits is een ontzettend sneue vent. Hij liegt tegen iedereen, inclusief zichzelf, kwetst personen aan een stuk door om maar een gesprek gaande te houden, en verzucht zich dan aan het eind van de dag over het feit dat hij weer een zinloze dag heeft gehad. Doe er dan wat aan, vent!
Zeker, er zit een soort van humor in. En droge humor mag ik wel. Maar deze humor is niet droog, maar gewoon verschrikkelijk cynisch.
Het boek is wel goed geschreven, hoor… maar als het zo naargeestig is, moet daar een reden voor zijn. Die reden heb ik niet kunnen ontdekken.
De stijl en thema's deden me aan het naturalisme denken, maar dit boek is van na die tijd.

Sorry dat dit zo kort is, de andere dingen die er vast te zeggen zullen zijn over dit boek worden overschaduwd door de afkeer die ik er voor heb gekregen.

Wednesday, May 4, 2016

Oeroeg, Hella Haasse

Oeroeg
Hella Haasse
Het laatste boek van dit jaar! Ook het kortste boek, trouwens.
Ik vond Oeroeg best een fijn boek. Gelijk aan het begin, bij “Oeroeg was mijn vriend.” vraag je je af waarom dit in de verleden tijd staat. Pas het eind van het boek naderend komt de ik-persoon er zelf achter.
Oeroeg is geschreven met de ik-persoon als verteller, achteraf. Het begint dan ook met haast een korte samenvatting, en dan begint het bij het begin, van dichterbij. Soms zijn de ik-persoon’s (laten we hem D noemen) gedachten aan het verhaal toegevoegd, wat over het algemeen een mooie nuance en verdieping aanbrengt. Deze post-rem stijl doet me denken aan het boek dat we voor Engels moesten lezen, Angela’s Ashes. Het verschil is dat Angela’s Ashes autografisch is, terwijl Oeroeg fictie is. Dit boek is wel minstens zo realistisch, wat ik erg knap vind.
Vergeleken met het vorige boek dat ik las, dat ook over apartheid ging, Het beloofde land, is dit boek veel genuanceerder en in tegenstelling tot het eerstgenoemde blijft dit interessant terwijl Het beloofde land snel vervelend werd.
Naar het einde toe lukte het me niet meer het boek weg te leggen, maar dat was op een positieve manier. Als er afstand komt tussen Oeroeg en D, wordt het snel spannend, in verband met de openingszin die een hele lange spanningsboog creëerde. De laatste pagina is heel diep, en eigenlijk best verdrietig. Ik vind deze, en een heleboel andere passages in het boek, heel knap gebracht. Misschien komt het door de kwetsbaarheid dat D zo geloofwaardig overkomt.


Samenvatting
Van Annemieke Dannenberg
De ik-figuur en Oeroeg zijn beste vrienden. Oeroeg is de zoon van Sidris en Deppoh. Zijn vader werkt bij de onderneming van de Nederlandse administrateur, de vader van de ik-figuur. De jongens doen alles samen, van jongs af aan. Waar Oeroeg is, is de Nederlandse jongen, en andersom. De ik-figuur heeft tijdens zijn kindertijd niet door dat Oeroeg in rang lager staat dan hij. Dat merkt hij pas als het personeel Oeroeg een beetje gaat plagen en als hij door krijgt dat zijn vader liever niet wil dat hij met Oeroeg omgaat. Toch is Oeroeg de belangrijkste persoon voor hem. Het is de vader van de ik-figuur een doorn in het oog dat hij zo slecht Nederlands spreekt. Daarom wordt meneer Bollinger ingehuurd om hem persoonlijk les te geven. Oeroeg luistert altijd mee en pikt er veel van op.

Op een avond gaan Oeroegsde ouders van de ik-persoon, Bollinger, Oeroegs vader en nog wat gasten naar Telagea Hideung, het Zwarte Meer. De ik-figuur mag mee. De groep is aangeschoten en wild. Ze varen met een vlot het meer over, maar een stuk vlot breekt af. De ik-figuur raakt verstrikt en Deppoh probeert hem te redden maar hierdoor verdrinkt hij zelf. De vader van Oeroeg is dood. Hierdoor moet de familie van Oeroeg verhuizen. Maar omdat de ik-figuur zo gehecht is aan Oeroeg, mag hij blijven.* Ze reizen samen elke dag naar school, echter wel voor elk een andere school in Soekaboemi.

De ouders van de ik-figuur scheiden en hierdoor komt hij bij Lida in Soekaboemi te wonen. Als blijkt dat hij Oeroeg heel erg mist, mag hij er ook komen wonen. Lida raakt heel erg op Oeroeg gesteld en geeft hem alles wat hij nodig heeft. Ze ziet namelijk dat hij erg slim is en ze wil hem de kans geven te studeren. Oeroeg laat zo min mogelijk merken dat hij een inlander is en schaamt zich voor zijn afkomst. De ik-figuur gaat naar een internaat van de HBS in Batavia. Later komt Oeroeg daar ook terecht omdat hij wel wat structuur kan gebruiken. Hij misbruikt Lida’s goedheid nogal door ’s avonds laat weg te blijven en naar bed te gaan met andere huurders uit Lida’s pension. Op het internaat groeien de jongens nog verder uit elkaar doordat Oeroeg toch echt een inlander is en de andere jongens dat niet accepteren. Oeroeg gaat naar de MULO waar voornamelijk halfbloedkinderen zitten. Hier voelt hij zich beter thuis. Na de MULO gaat Oeroeg medicijnen studeren in Soerabaja. Lida betaalt ondertussen alle kosten van Oeroegs opleiding. Tijdens zijn studie krijgt hij interesse in de politiek en keert Oeroeg zich tegen de Nederlanders, en dus ook tegen de ik-figuur. Als die hem eens opzoekt krijgen ze ruzie.

De ik-figuur gaat studeren in Delft. Sporadisch contact hebben alleen hij en Lida nog, eerst nog weleens met een korte krabbel van Oeroeg maar steeds minder. Als de ik-figuur klaar is met zijn opleiding, keert hij terug naar zijn geboortegrond - maar alles is anders geworden.


*Hier ben ik het niet mee eens. Ik denk dat Oeroeg niet bij D in komt wonen omdat D aan hem gehecht is, want zijn vader lijkt dat niet eens zo heel veel te kunnen schelen. Sterker nog, zijn vader wil eigenlijk liever dat ze geen vrienden zijn, lijkt het. Ik denk dat D’s vader Oeroeg in huis neemt en zijn school betaalt omdat zijn vader is doodgegaan op een feestje van hem.


Hoe dan ook, ik denk dat ik deze keer kies voor het ophemelen (de vorige twee keren heb ik de sterren laten beslissen, en dat kwam uit op afkraken).


Een verhaal over Indië, apartheid, maar vooral: vriendschap.
De hoofdpersoon van dit verhaal vertelt als volwassene over zijn tijd van klein kind tot jong-volwassene, en hoe de relatie met inlander en leeftijdsgenoot Oeroeg geleidelijk veranderde.
Ik vind dit een goed boek. Het is fictie, maar komt heel echt over, om meerdere redenen.
De twee belangrijkste personen in dit boek, de ik-persoon en Oeroeg, zijn heel realistisch weergegeven. Ze maken beiden karakterveranderingen door: voor Oeroeg zit dat in hoe hij denkt over de apartheid, waar het hem eerst niet veel kan schelen, hij later probeert te doen alsof hij geen inlander is en hij aan het eind de Nederlanders juist haat; voor de ik-persoon houdt het in dat hij anders over Oeroeg gaat denken. Gedurende het verhaal verandert Oeroeg eigenlijk veel meer dan de ik-persoon, die een beetje naïef blijft. Maar dat probleem wordt verholpen doordat de gedachten van de volwassen ik-persoon zo nu en dan bij het verhaal betrokken worden om de nodige nuance en diepte aan te brengen.
De omgevingen waar de ik-persoon mee te maken krijgt zijn erg beeldend neergezet. Zoals ze dat als kinderen ook bij Oeroeg en de ik-persoon deden, spreken locaties zoals Telaga Hideung en het oerwoud van Gerard geweldig tot de verbeelding. Verder worden door het uitgebreide beeld van de locaties belangrijke verschillen duidelijk gemaakt, bij bijvoorbeeld de overstap van Soekaboemi naar Batavia.
De andere belangrijke personen in het verhaal zijn allemaal erg geloofwaardig. Zie bijvoorbeeld de vader, die in eerste instantie alleen maar de strenge en afstandelijke man des huizes lijkt te zijn, maar op verschillende plekken in het boek zich van een andere kant laat zien, bijvoorbeeld vlak na Deppoh’s dood of bij het gesprek over de ik-persoon’s toekomst. Natuurlijk zijn er ook een paar typen, zoals bijvoorbeeld de twee jonge dames aan wier goede zeden te twijfelen was, wat dan ook weer goed is zodat er niet te veel verschillende personen tegelijk zijn. Maar de personages voor wie het belangrijk is zijn allemaal goed uitgewerkt en worden niet oppervlakkig weergegeven. Aan zowel de landschappen als de personages kun je merken dat Haasse Indië echt kent en weet waar ze het over heeft.
Iets wat ik heel mooi vind is hoe het is weergegeven dat een volwassene schrijft over zichzelf, ook toen hij nog kind was. Dat is moeilijk, omdat je dan al snel je huidige opvattingen toepast op het verleden, terwijl je je daar toen misschien nog wel helemaal niet op die manier bewust van was. Maar dit probleem wordt voorkomen doordat er duidelijk verschil gemaakt wordt tussen wat duidelijk van toen was en wat gedachten van nu zijn. De ik-persoon maakt duidelijk dat sommige herinneringen misschien beïnvloed zijn door de huidige stand van zaken, en dat veel speculatie is.
Haasse legt de focus duidelijk op de vriendschap, met daarbij het anders-zijn. Daarbij laat ze de ik-persoon ook prioriteiten stellen die er bijvoorbeeld voor zorgen dat over de Tweede Wereldoorlog maar een paar regels gerept wordt. Want daar gaat het in dit boek niet om.
Uiteindelijk is het sterkste punt van dit boek volgens mij nu de kwetsbaarheid van de ik-persoon, en dan vooral als volwassene. Hij heeft dit hele gebeuren achter te rug, vertelt het, en weet nog steeds niet hoe het nou precies is gegaan of hoe het verder zal gaan. De laatste bladzijde is hier een heel sterk slot.

(waarschijnlijk mag ik die hier niet als citaat invoegen? Zou wel mooi zijn)